(bodemk.) is een grondsoort, welke is overgebleven, nadat het veen (oligotroof) is ontgonnen (afgegraven). Doordat de ondergrond meestal uit dekzand bestaat en een zwak golvend oppervlak heeft, terwijl het veen tot op een horizontaal niveau is afgegraven, ontstaan er plekken welke uitsluitend uit zandgrond bestaan (veenontginningszandgronden) en plekken, waar een humeuze zandlaag rust op niet afgegraven veen (veenontginningsveengrond).
De eerste vindt men op de zandkoppen, de tweede in de laagten tussen die koppen en ook in gebieden waar de bovenste veenlaag is afgegraven en de onderste veenlagen (restveengronden) zijn achtergebleven.