Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Grasland

betekenis & definitie

Een zeer grote oppervlakte van onze cultuurgrond wordt door g. ingenomen. In Ned. is dit 1,3 mill. ha, d.i. ruim de helft van de totale oppervlakte cultuurgrond.

In België is dit 815.017 ha (1954) d.i. 46,8% van de gezamenlijke land- en tuinbouwoppervlakte. In W.Eur. is het ca 80 mill. ha, waarvan echter slechts 25 mill. werkelijk grasland in de Ned. betekenis. De rest is voor het grootste deel minderwaardig, dat men in Eng. aanduidt met rough grazing. Hieronder vallen b.v. de uitgestrekte heuvelgebieden van Wales en Schotland, die per ha nauwelijks één schaap kunnen voeden.Wij onderscheiden blijvend en lijdelijk g. Hel laatste duidt men ook wel aan met clc naam kunstweiden. Deze categorie wordt gewoonlijk in de statistiek onder het bouwland-areaal begrepen, omdat zij inderdaad in de vruchtopvolging wordt opgenomen. Het blijvende g. is bedoeld om nimmer als bouwland te worden gebruikt. Veel blijvend g. in Ned. is op natuurlijke wijze ontstaan en derhalve eeuwen oud.

Het gebruik van grasland.

Het g. wordt gebruikt voor weiland in de zomer en ter verkrijging van wintervoer in de vorm van hooi, kuilgras en kunstmatig gedroogd gras. De opbrengst van het g. wordt dus in verschillende vormen verkregen. Meestal wordt het winnen van wintervoer en het gebruik als weiland op hetzelfde perceel afgewisseld. In sommige streken heeft men nog uitsluitend weiland (fenne) en uitsluitend hooiland (made). Dit laatste is meestal beperkt tot ver van de boerderij gelegen complexen. Men spreekt verder van maaiweide, wanneer het gebruik als weide en het maaien voor wintervoer afwisselt. Dit kan dan nog in één seizoen afgewisseld worden, maar ook kan in het eerste jaar geweid worden en in het volgende eerst gemaaid met naweide verder in het seizoen. Ook spreekt men nog van voorweiden als in het begin van de zomer wordt geweid voor een korte periode en daarna wordt gemaaid voor hooi.

In Ned. wisselen deze verschillende gebruikswijzen naar de streek. Naar een schatting van M. L. ‘t HART en D. M. DE VRIES was in 1947 de verdeling als volgt naar de oppervlakte:

Weiland (fenne) - 46%

Afwisselend weiland en maaiweide - 26%

Maaiweide - 26 %

Hooiland - 2%

In België maakt de statistiek onderscheid tussen grasweiden en hooiweiden. Bij de laatste groep moeten gerekend worden de maaiweiden en de eigenlijke hooilanden. Ook van wat men in België als graasweiden bestempelt, zal een gedeelte periodiek gehooid worden.

Van de 815.017 ha g. geeft de statistiek (1954) op: 217.773 ha hooiweide en 597.244 ha graasweide. Van de totale graslandoppervlakte wordt in België ca ⅓ jaarlijks 1 of 2 maal gehooid.

Hoewel er motieven zijn aan te voeren om tot een gespecialiseerd gebruik van het g. te besluiten, meent men toch, dat voor liet blijvend g. een afwisselend gebruik de voorkeur verdient. liet voortdurend maaien heeft i.h.a. een ongunstige invloed op de grasmat, terwijl bij doelmatige beweiding een gunstige invloed merkbaar is. Voor tijdelijk g. wordt echter meer aan een gespecialiseerde gebruikswijze gedacht, waaraan het in te zaaien grasmengsel is aangepast.

De opbrengst van grasland.

Het bepalen van de opbrengst van g. stuit op moeilijkheden, omdat in de vorm van weiland de hoeveelheid gras moeilijk is vast te stellen. Bovendien is niet alleen de hoeveelheid, maar ook de kwaliteit van de productie van betekenis. In het voetspoor van de Scandinavische landen wordt thans de opbrengst afgeleid uit de productie van het weidende vee en uitgedrukt in zetmeelwaarde (zw . De thans in gebruik zijnde normen voor deze berekening volgen hieronder: onderhoud: 0,55 kg zw per 100 kg levend gewicht voor normale dieren; jongere dieren 0,65 kg; melkproductie: 0.26 kg zw bij 3,0-3,5% vet en 0,28 kg zw bij 3,5-4,0% vet; gewichtsvermeerdering: jonge dieren 2,5 kg zw per kg groei, vetgemeste en volwassen dieren 3,5 kg zw per kg groei.

Vb.: In 2½ ha g. weidden van 1 Mei-15 Mei 20 koeien en hebben tezamen in die periode 6.000 kg melk gegeven van 3,9% vet. De dieren namen in die periode gemiddeld 10 kg in gewicht toe; zij wogen aan het begin 520 en aan het eind 530 kg, dus gemiddeld 525 kg.

De zetmeelwaarde-opbrengst is dan:

onderhoud 20 x 15 x 54 X 0,55 = 866¼ kg zw

gewichtstoename 20 x 10 x 3,5 = 700 kg zw

melkproductie 6000 x 0,28 = 1.680 kg zw

Totaal: 3.246¼ kg zw

Per ha is dus de opbrengst 3246¼ : 2¼ = 1298¼ kg zw of afgerond 1300 kg. Zo kan men ook voor de andere weide-perioden de opbrengst berekenen. Wordt er één keer in het seizoen gemaaid, b.v. voor hooi, dan telt men de opbrengst hiervan uitgedrukt in kg zw er bij op, b.v. 4000 kg ha met een zw van 32, beide bepaald bij het begin van de stalperiode, maakt 1280 kg zw, ha.

De opbrengsten aan wintervoer kunnen uit de hoeveelheid en de kwaliteit worden herleid tot zw-opbrengsten. Op deze wijze heeft men in één maat een vergelijkingsbasis. Er moet echter rekening worden gehouden met de omstandigheid, dat zowel de omzetting van gras in onderhoudsvoer, vlees en melk alsook de winning en bewaring van wintervoer met verliezen gepaard gaat. Dit betekent dus. dat de bovengenoemde berekeningswijze een minimum-waarde aangeeft. Men komt op grond van deze berekeningswijze voor Ned. tot de volgende opbrengsten in kg zw.

Grasland Gebieden:

gem. per ha 2700

Klassen:

< 2001 - 10%; 2001-2500 - 26%; > 2500 - 64%

Gemengd bedrijf op de zeeklei:

gem. per ha 2550

Klassen:

< 2001 - 18%; 2001-2500 - 31%; > 2500 - 51%

Gemengd bedrijf op de rivierklei:

gem. per ha 2200

Klassen:

< 2001 - 38%; 2001-2500 - 45%; > 2500 - 17%

Gemengd bedrijf op de zandgronden:

gem. per ha 2350

Klassen:

< 2001 - 23%; 2001-2500 - 40%; > 2500 - 37%

Uit deze tabel zien wij,dat er nog een vrij grote variatie optreedt en er nog verbeteringen mogelijk zijn. Voor België wordt aangenomen, dat de gemiddelde netto-opbrengst van alle g., uitgedrukt in kg zw ha, op ca 2200 kg mag geschat worden, met zeer grote variaties tussen de diverse landbouwstreken en van bedrijf tot bedrijf. Door rationele bemesting, intensieve beweiding en een goede verzorging kunnen opbrengsten van 3500 tot 4000 kg netto zw/ha vrij gemakkelijk verkregen worden.

De opbrengsten, die in Ned. worden verkregen in de vorm van weidegras, bedragen per keer afweiden in de voorzomer maximaal 10.000 kg/ha gras, later in het seizoen dalende tot ca 6000 kg. Dit is dus de hoeveelheid gras in het weiland op het moment, dat het vee wordt ingeschaard. Voor kuilvoer neemt men vaak aan, dat cr ca 20.000 kg gras aanwezig is, maar in de praktijk is dit cijfer lager en houde men beter 12 à 15.000 kg aan. Voor hooiland is de hoeveelheid in de vorm van hooi tussen 4000 en 6000 kg te schatten. De opbrengsten hangen in alle gevallen sterk af van de ouderdom van het gras.

Voldoende weidegras groeit op normaal weiland in 3 à 4 weken, kuilgras in 6 à 7 weken en hooi is meestal een of twee weken ouder. Het zal duidelijk zijn, dat deze gegevens slechts betrekkelijke geldigheid hebben en de groeiomstandigheden sterke schommelingen kunnen veroorzaken. Hoe sneller het gras groeit en hoe kleiner de oogst, hoe beter de kwaliteit. Vroeg maaien is voor kuilgras en hooi beide aan te bevelen.

De bemesting van grasland.

De bemesting van g. heeft in de eerste plaats betrekking op stalmest en gier, die op het bedrijf wordt geproduceerd. Naarmate de veebezetting hoger is en de bewaring aan hoger eisen voldoet (gierkelder, mestplaat) kan het aandeel groter zijn. Het verdient aanbeveling het land, dat het meest gemaaid wordt, in de eerste plaats van stalmest en gier te voorzien. De praktijk heeft de neiging om de stalmest en gier op de percelen dicht bij huis aan te wenden.

Uit de volgende cijfers van H. DE GROOT kan enige indruk -worden verkregen van wat dit voor de kali voorziening betekent: 2 percelen bij de boerderij, meest geweid en begierd, 0,116 en 0,100% K2O; 3 percelen hooiland met naweide, zelden gier. geregeld stalmest, 0,026, 0.029 en 0.031 % K2O.

Hier ziet men ook de invloed van de gebruikswijze, waarmee bij de bemestingsadviezen vaak te weinig rekening wordt gehouden. H. DE GROOT wijst hier zeer nadrukkelijk op in de volgende recepten:

Voor land, waarvan de fosfaattoestand goed is raadt hij aan:

uitsluitend weiden 20 kg/ha P2O5 per jaar, éénmaal maaien en verder weiden 40 kg en tweemaal maaien en verder weiden 70 kg. Bij zeer intensief gebruik ligt elk recept 10 kg hoger.

Voor kali raadt hij resp. 20, 100 en 180 kg K2O aan, met 10 kg hoger bij zeer intensief gebruik. Deze cijfers leren, dat bij weiden veel minder nodig wordt geacht i.v.m. het feit, dat de geproduceerde mest op het land achter blijft.

De stikstofbemesting wordt geregeld naar de gebruikswijze. Proefnemingen hebben geleerd, dat de grasproductie door aanwending van stikstofmest tot zeer grote hoogte kan worden opgevoerd. Niettemin raadt men slechts matige hoeveelheden aan en wordt vooral een verdeling over het seizoen zeer sterk geadviseerd. Voor weiland gaat men i.h.a. niet hoger dan 30 à 40 kg/ha zuivere stikstof; voor hooiland 40 à 50 kg en voor kuilgras 50 à 60 kg. Het gras wordt echter dikwijls 4 à 5 maal per jaar geoogst, zodat de totale hoeveelheid in het hele seizoen gemakkelijk boven 100 kg per ha komt. De ervaring leert, dat men de stikstofmest met kennis van zaken moet gebruiken.

Bij een te korte periode tussen aanwending en gebruik kunnen er bezwaren bij het afweiden optreden, omdat het gras ongewenste bestanddelen bevat. Hooiland zwaar bemest met stikstof levert een product, dat zeer vatbaar is voor broei en kuilgras gewonnen van zwaar bemest land vertoont vaak ongewenste omzettingen. Wie deze bezwaren niet weet te ondervangen, maakt een ondoelmatig gebruik van de stikstofmest. Sommige veehouders weten echter door gepaste maatregelen (omweiden of rantsoenbeweiding, gebruik van ruiters bij het hooien, inkuilen onder toevoeging van suikerhoudende producten) de bezwaren te ondervangen en van de sterk verhoogde grasproductie gebruik te maken. Het gebruik van stikstofmest neemt gaandeweg toe; uit diverse proefnemingen leidt men af, dat de meeropbrengst per kg stikstofmest 25 à 30 kg hooi kan zijn of algemener uitgedrukt ongeveer met 7 kg zw overeenkomt.

In België zowel als in Ned., wordt sedert enige jaren een actieve campagne gevoerd voor het verbeteren van minderwaardig g. Deze verbetering kan gebeuren door doelmatige bemesting, betere verzorging en benutting. Soms is de toestand evenwel zo slecht, dat alleen herzaaien lonend is. Bij het herzaaien, dat meestal gebeurt na scheuren, is het gebruik van veredeld graszaad van bijzondere betekenis.

Er zijn enkele ziekten, die in grasland aanmerkelijke schade kunnen aanrichten. Vooral bekend is de roest van Engels raaigras (Puccinia coronata (KLEB.) var. lolii). Aangezien nog geen of slechts weinig onderzoek is verricht over deze en andere ziekten in grasland, kunnen nog geen maatregelen ter bestrijding worden aanbevolen.

H.J. FRANKENA.