Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Opbrengstregelingsmethode

betekenis & definitie

noemt men in de bosbedrijfsregeling de methode, waarop de opbrengstregeling voor een bosgebied wordt uitgevoerd. Hierbij onderscheidt men:

(1) De delingsmethode, de oudste o. voor leegkapbedrijven, waarbij men de duurzaamheid van opbrengst verzekert door óf de oppervlakte óf de houtmassa met de daaraan te verwachten bijgroei gelijkelijk te verdelen over een aantal jaarkappen, overeenkomend met de duur van de omloop. Men spreekt resp. van vlakte- en massadelingsmethoden. Deze o. is wegens haar starheid slechts voor bosbedrijven met korte omloop bruikbaar.

(2) De vakwerkmethoden vormden in het begin van de 19e eeuw een volgende stap in de ontwikkeling van de o. Hierbij wordt de gelijkheid van de kap naar vlakte of massa niet meer nagestreefd voor de afzonderlijke jaren, maar slechts voor een aantal tijdvakken (4 à 5), waarin men de omloop verdeelt. Binnen elke periode is men dan vrijer in de bepaling van de jaarkap. Men onderscheidt weer vlakte- en massavakwerken. De vlaktevakwerken zijn eenvoudig in uitvoering en controle en hiermede wordt in één omloop de normaal-toestand van het bos bereikt. Ze hebben echter het bezwaar van ongelijke houtopbrengsten.

Het massavakwerk is door de noodzakelijke berekening van de te verwachten aanwas zeer bewerkelijk en bovendien zeer onzeker. Het best voldaan heeft nog een tussenvorm het gecombineerde vakwerk, waarbij het volledige periodeplan alleen naar de oppervlakte wordt opgesteld, terwijl men door verschuivingen tussen de twee eerstkomende perioden naar gelijkheid van massa streeft. Ook deze o. geldt alleen voor leegkapbedrijven.

(3) De normaalvoorraadmethoden, waarbij men de jaarlijkse kap zodanig bepaalt, dat binnen een bepaalde tijd de normale houtvoorraad wordt

bereikt. Het overzichtelijkst geschiedt dit m.b.v. de

formule: E = Zw + (V-N)/a, waarin E = jaarlijkse kap, Zw - de werkelijke jaarlijkse aanwas, V = de werkelijke voorraad, N — de normale voorraad en a — het aantal jaren, waarin men het verschil tussen beide voorraden wil vereffenen. Hierbij dienen Zw en V door meting te worden bepaald, terwijl N uit opbrengsttafels kan worden berekend. De methode is behalve voor leegkapbedrijven ook voor uitkapbedrijven bruikbaar, zo men voor de na te streven voorraad een ervaringscijfer aanneemt. Een bijzondere vorm van normaalvoorraadmethode is de z.g. formule van MANTEL : E=V.0,0 p, waarin p = het normaal kapprocent. Het normaal kapprocent kan benaderend worden berekend uit de verhouding van de gemiddelde jaarlijkse productie gedurende de gehele omloopstijdvan ‘t jaar = V/t de gemiddelde voorraad gedurende die periode = V/2. In werkelijkheid kan de factor 0,5 in deze formule naar houtsoort en omloopstijd variéren tussen 0,4-0,6.

(4) De leeftijdsklassenmethode heeft zich uit de vakwerkmethode ontwikkeld, waarbij echter het opstellen van een periodenplan met gelijke vlakten komt te vervallen en men volstaat met een vergelijking van de werkelijke leeftijdsklassenverhouding met de normale en bij de opbrengstregeling er naar streeft deze dichter bij de normale te brengen. Er wordt slechts een kapplan opgesteld voor de eerstvolgende periode van 10 of 20 jaar, waarbij voor de keuze der kapvlakten vooral op rentabiliteitsoverwegingen wordt gelet. Het is een compromis tussen de twee opbrengstregelingsbeginselen, die alleen toepasbaar is voor leegkapbedrijven.

(5) De controlemethode van Biolley is een o. voor uilkapbossen en daarmede nauw verwante ongelijkjarige bedrijfsvormen, waarbij de kap geheel naar houtteeltkundige overwegingen wordt gevoerd als een maatregel om de bossamenstelling gestadig te verbeteren. Daartoe dient de uitkap in elk vak om de 6 à 10 jaren te worden herhaald, waarbij de o. alleen het doel heeft om het effect van de behandeling te analyseren. Daartoe worden na elke rondgang alle bomen van het bos boven een zekere diametergrens geklemd en de periode-aanwas berekend uit de vergelijking: Z = Ve + K - Vb - I. waarin Z = de periode-aanwas, Ve en Vi, resp. de voorraad aan het einde en het begin der periode, K = de oogst gedurende de periode en I = de ingroei gedurende de periode, d.w.z. de massa van de bomen, die in die tijd de diametergrens hebben overschreden. Deze ingroei is vast te stellen uit een vergelijking der bevonden stamtallen. Om de waarden onderling vergelijkbaar te maken dienen alle massa’s steeds met dezelfde boomtafel te worden berekend. De periode-aanwas wordt voor elk vak afzonderlijk en daarbinnen voor de verschillende diameterklassen berekend, waardoor men een goed inzicht krijgt van het effect van de gevoerde kap op de bijgroei en daarmede met de toekomstige kap rekening kan houden. Het voordeel van deze methode is, dat zij een betrouwbare basis levert

voor de bedrijfsregeling van uitkapbossen en andere weinig overzichtelijke, ongelijkjarige bedrijfsvormen, die om de betere instandhouding van de bodemvruchtbaarheid en om de schermbosinvlocden van het bos zeker de voorkeur verdienen boven de leegkapbedrijfsvormen. Een bezwaar is dat de methode bewerkelijk is en veel van de nauwgezetheid en de technische bekwaamheid van het beheerspersoneel eist, waardoor ze alleen voor intensief bosbeheer in aanmerking komt.

J. H. BECKING.

< >