Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Kers

betekenis & definitie

De k. behoort tot de fam. der Rosaceae, subfam. Prunoideae, gesl.

Prunus, ondergesl. Cerasus. Dit ondergesl. wordt tegenwoordig onderverdeeld in de secties: Makaleb, Pseudocerasus, Microcerasus, Rucerasus. Tot de sectie Eucerasus behoren P. uvium L. (kriek i, P. cerasus L. (Waal) en P.avium cerasus (Royaal). RIETSEMA onderscheidt ook nog de wringer, vermoedelijk een hybride tussen P. mahaleb en P.avium. De sectie Eucerasus is voor de fruitt. van het meeste belang, alhoewel P. mahaleb, behorende tot een andere sectie, wel als onderstam wordt gebruikt.In Ned. werden in 1953 op 4321 ha k. verbouwd; de veilingaanvoer bedroeg 14.668.000 kg. Van 1950-1953 was de gemiddelde productie 4200 kg ha.

Tol de meest gewaardeerde soorten behoort de meikers. Voorts de Early Rivers of vroege Duitse, die vóór de meikers rijp is. Tegenwoordig komen ook nog andere kersenvariëteiten naar voren, opgenomen in de Beschrijvende rassenlijst voor Fruit. Bekende krieken zijn de Abbesse de Mouland, de Varikse Zwarte, de Mierlose en Udense Spaanse zwarte. De gewone morel wordt niet veel gekweekt. Meer is dit nog het geval met de Westerleese kriek (ook een morel), die in Gron. gekweekt wordt voor de wijnbereiding.

De k. worden meestal gekweekt in de vorm van hoogstam, maar ook als struiken. Men teelt ze in enkelvoudig verband, maar ook in combinatie met andere fruitsoorten. Tegenwoordig acht men het i.v.m. de ziektebestrijding beter om de k. niet tezamen met appelen en peren te verbouwen, maar indien een combinatie gewenst is, dan hiervoor pruimen te nemen. Men moet hierbij bedenken, dat de meeste kersensoorten zelfsteriel zijn, dus gecombineerd moeten worden met typen, die stuifmeel leveren met bevruchtende eigenschappen. Verder verdient het aanbeveling om tegelijkertijd verschillende var. te verbouwen. In Het Leerboek der Fruitteelt vindt men nadere gegevens omtrent de k., die samengevoegd kunnen worden met het oog op hun ontwikkeling en hun behoefte aan bepaald stuifmeel.

De k. worden veelal veredeld op zaailingen van de wilde boskriek. Men heeft hiervan een rood en zwart type. De eerste levert de beste onderstammen. De k. worden meestal door oculatie voortgekweekt. De morellen oculeert men op de onderstammen van zure kersen. Behalve in de genoemde vormen kweekt men morellen ook in waaiervorm en plaatst deze dan tegen muren als leiboom. Zelfs aan de N.kant van muren kan men hiermede succes hebben (een plaatselijke naam is Noordk.).

De k. worden door verschillende ziekten en plagen geteisterd. Van de plagen noemen wij de wintervlinder (Operophtera brumata L.), die bestreden kan worden door een winterbespuiting met v.b.c. of DAT. en het aanleggen van lijmbanden. Verder doet de bladluis ( Mtyzus cerasi) veel schade en dan vooral aan de krieken. Ze is echter uitstekend te bestrijden met de reeds genoemde middelen, die in de winter gebruikt moeten worden. Van de door plantaardige parasieten teweeggebrachte ziekten noemen wij de verwelkingsziekte (Verticilleum dahliae en V. alboatrum), die de bomen van uit de grond aantast. Zijn de bomen eenmaal besmet dan is genezing vrijwel uitgesloten. Besmetting moet dus worden voorkomen door geen ondercultuur te telen, die de ziekte kan meebrengen.

Men moet in elk geval slechts gezonde bomen uitplanten en het gekochte plantmateriaal controleren. De Moniliaziekte (Monilia laxa) tast de bloemen en de vruchten aan. Men bespuite hiertegen met een koperhoudend middel kort vóór de bloei. De recent opgetreden bacterieziekte wordt veroorzaakt door de bacteriën Pseudomonas mors-prunonrum en P. spongiosus. Er is nog weinig bekend omtrent het gedrag der bacteriën en over de wijze van bestrijding der ziekte, die zich openbaart in het plotseling afsterven der jonge bomen. Men beveelt aan te spuiten met koperhoudende middelen en de structuur van de grond zoveel mogelijk te verbeteren. In Eng. zou men een onderstam hebben gevonden, die immuun is tegen bacterieziekte.

A. M. SPRENGER

Lit.: Het Leerboek der Fruitteelt, Zwolle.

De totale oppervlakte kersenboomgaarden in België bedraagt ongeveer 8000 ha. Hierin zijn wel 2000 ha gemengde aanplantingen begrepen.

De jaarlijkse productie voor de handel schommelt rond de 25 mill. kg, waarvan gemiddeld 2 mill. kg wordt uitgevoerd. De voornaamste centra zijn: Z. Lirnb. met St Truiden als centrum, het land van Waas en de omgeving van Broechem, Ninove en Visé. De oogst begint met de Early Rivers of Franse Vroege, rond 1 Juni, en eindigt met de Abesse de Mouland of Bastaarddikke, rond 20 Juli.

De harde, bonte kersen als Bigarreau Napoleon, Hedelfinger-Riesenkirsche en Schneiders Knorpelkirsche verdringen meer en meer de zachtvlezige var. met gekleurd sap als Kernielse en Poolse. De teelt neemt geen verdere uitbreiding meer door de hoge plukkosten.

In tegenstelling met wat er gebeurt in Ned. worden de jonge bomen in België op stamhoogte, d.w.z. op 2 à 2,25 m, gegriffeld op vogelkers (Prunus atrium). Kersen in laagstam treft men in België niet aan.

J. HIEMELEERS.

Lit.: Fruitteelt, uitgave Belg. Boerenbond, 1947.