(Ned.) Onder g. wordt verstaan niet alleen de actieve beïnvloeding van overheidswege van de rechtsverhoudingen tussen cultuurgronden enerzijds en de eigenaar, bezitter of gebruiker anderzijds,maar ook het beleid der Overheid op het gebied van landaanwinning en landverbetering, de indeling en de bestemming van cultuurgronden. Het algemeen belang eist, dat de cultuurgronden zo intensief mogelijk worden gebruikt; een g. moet de belemmeringen, die dit intensief gebruik in de weg staan, wegnemen.
Het monopolistisch karakter van de grondeigendom geeft aan de te voeren g. een geheel eigen facet. I.v.m. de hier gegeven omschrijving van de g. zijn o.m. de volgende onderdelen te onderscheiden:1. Grondeigendom.
Wij ontmoeten op dit terrein voorstanders van de grond in handen der gemeenschap - in het bijzonder van de Staat - naast voorstanders van de private eigendom. In Nederland domineert de private eigendom. De grote meerderheid van het Ned. volk meent in de private eigendom de grootste waarborg te vinden, dat het algemeen belang het best wordt gediend. Van een absolute macht over de grond is evenwel geen sprake meer. Gelet op de bijzondere plaats, die de cultuurgrond in het econ. leven inneemt, zijn tal van maatregelen van overheidswege noodzakelijk, die de beschikking over cultuurgronden zo dienen te regelen, dat het algemeen belang veilig wordt gesteld. Het streven om alle cultuurgronden in handen te brengen van de gemeenschap, vindt in Nederland weinig voorstanders.
De Staat beschikt in Nederland over uitgestrekte bezittingen,domeinen genaamd. De Staat dankt deze bezittingen aan het feit, dat zij in de rechten is getreden van vroegere eigenaren, terwijl in de laatste tijd de bezittingen belangrijk werden uitgebreid door de inpolderingen van de voormalige Zuiderzee, alsook door ontginningen in werkverschaffing van woeste gronden, die door de Staat waren aangekocht. Bij de uitgifte dezer domeinen speelt de g. een voorname rol. Tot op heden worden deze domeinen alle verpacht. De bezwaren tegen deze wijze van uitgifte zijn belangrijk verminderd sinds krachtens de pachtwetgeving door de grondkamers op deze uitgifte toezicht wordt gehouden. Tegen een matig bezit van landelijke domeinen door de Overheid bestaat i.h.a. geen bezwaar, daar op deze wijze de Overheid van nabij met de problemen, die aan de uitgifte verbonden zijn, op de hoogte blijft. Wanneer de domeinen verspreid liggen over het gehele land zullen ongetwijfeld de bezwaren geringer zijn, dan wanneer deze aangetroffen worden in grote aaneengesloten uitgestrektheden, zoals dit in de Zuiderzeepolders het geval is. Tegen het in stand houden van bosdomeinen - de bossen van het Staatsbosbeheer - bestaan geen bezwaren, omdat de Staat de meest geëigende exploitant is van bossen.
2. De grond in het economisch verkeer.
Hier komt de vraag aan de orde in hoeverre de. overheid geroepen is om de vrijheid van vervreemding van landbouwgronden te beperken, buitensporige grondprijzen tegen te gaan en de versnippering van het grondbezit te beletten. In 1948 werd reeds een ontwerp-wet tot regeling van enkele rechtshandelingen m.b.t. landbouwgronden ingediend. De openbare behandeling in de Staten-Generaal van dit wetsontwerp heeft lang op zich laten wachten. Wel kwamen tijdens de Duitse bezetting besluiten tot stand, die regelingen inhielden m.b.t. het vervreemden van landbouwgronden.
Bij verkoop van landbouwgrond werd toezicht uitgeoefend ten einde ondoelmatige splitsing van bedrijven te voorkomen, terwijl tevens als regel slechts grondgebruikers landbouwgrond konden kopen. In het besluit werd een regeling t.a.v. de prijs opgenomen, welke niet hoger mocht zijn, dan in het jaar 1939 voor soortgelijke gronden in dezelfde streek had kunnen zijn bedongen. In verschillende landen zijn regelingen op dit terrein tot stand gekomen. Het ligt voor de hand, dat de betreffende regelingen in een land, waar de geleide economie haar intrede heeft gedaan, moeilijk los te maken zijn van het Regeringsbeleid op het econ. terrein. In 1953 is bovengenoemd wetsontwerp onder de naam Wet op de Vervreemding van landbouwgronden tot stand gekomen.
3. Het gebruik van de grond.
In Ned. is nog niet de helft van de cultuurgronden in gebruik bij de eigenaar, de rest bij pachters, erfpachters enz. Het ligt dus voor de hand, dat het algemeen belang belangrijk betrokken is bij de wijze, waarop de gronden in gebruik zijn bij hen, die geen eigenaar zijn. Niet alleen de belangen dezer gebruikers spelen hier een rol, maar ook mag de wijze, waarop deze uitgifte geschiedt, de bodemproductie niet remmen, omdat dit in strijd is met de belangen der gemeenschap. Een voornaam onderdeel der g. ligt dan ook op het terrein van een goede regeling van het pachtwezen.
4. Cultuurtechnische werken.
Onder cultuurtechnische werken worden hier verstaan die werken, die een grondverbeterend karakter dragen en daardoor een rationelere en intensievere bodemcultuur mogelijk maken. Zij bestaan voorn, uit indijking, ontginning, ontwatering, ontsluiting en verkaveling. De Overheid onderneemt deze arbeid zelf men denke slechts aan de inpolderingsarbeid in het IJsselmeer - of verleent belangrijke financiële bijstand in het tot stand brengen van cultuurtechnische werken door particulieren. De Overheid motiveert hierbij haar standpunt op grond van het feit, dat verhoging van de bodemproductie een zodanig algemeen belang is, dat de gehele volksgemeenschap tot het brengen van offers bereid moet zijn.
5. De belasting der cultuurgronden.
De aanslagen in de grondbelasting en de gemcentestraatbclasting, alsmede de waterschapslasten vormen tezamen de voornaamste lasten, die van overheidswege op de gronden drukken. Bij elk dezer onderdelen doen zich tal van problemen voor in welke de Overheid haar standpunt moet bepalen, opdat de op te leggen lasten niet met redelijkheid en rechtvaardigheid in strijd komen.
A. L. H. ROEBROEK.
(België) 1. Grondeigendom.
Ook in België domineert het privaat grondbezit. In verhouding daarmee zijn de gronden, die aan de openbare besturen ( Staat, provinciën, gemeenten) of aan de openbare instellingen (o.m. commissiën van openbare onderstand en kerkfabrieken toebehoren zeer gering en dan zijn het meestal nog bossen of woeste gronden. De weinige akker- of weidegronden, die aan de openbare instellingen behoren, worden
i.h.a. niet door henzelf geëxploiteerd, doch verpacht. Zij zijn onderworpen aan een speciaal pachtregime, voorgeschreven bij de wet van 7 Mei 1929. De verpachting van deze gronden moet bij aanbesteding onder gezegelde omslag geschieden
en is onderworpen aan de goedkeuring van de bestuursoverheid. Aan de zittende pachter wordt een voorkeurrecht tegen gelijke prijs, boven de inzender van het hoogste bod verleend.
2. De grond in het economisch verkeer.
Op het gebied van het grondverkeer volgt België een zeer liberale politiek. Geen enkele wettelijke of administratieve beperking wordt aan de vrije prijsvorming bij de verkoop of vervreemding van gronden gebracht. Evenmin wordt enige beperking gebracht aan de vrijheid van verkoop of eventuele splitsing van de te koop aangeboden percelen. De laatste jaren evenwel bestaat in sommige kringen de wens naar een meer gedirigeerde regeling. In deze richting zijn o.m. aan te halen:
a. Het wetsvoorstel van 22 Jan. 1948 dat bij verkoop van landeigendommen in een voorkeurrecht voorziet ten voordele van de zittende pachter. Dit wetsvoorstel vertoont een zekere gelijkenis met de Franse Wet van 13 Apr. 1946.
b. Het wetsvoorstel van 7 Mei 1949 dat het principe huldigt: Boerenland in boerenhand en bijgevolg beoogt de verkoop van grondeigendommen te verbieden aan andere personen dan landbouwers. Dit wetsvoorstel gaat dus in dezelfde richting als het Besluit van de Ned. Secretarissen-Generaal van 27 Nov. 1940.
Geen van beide wetsvoorstellen werd tot heden door het Parlement aanvaard.
3. Grondgebruik.
Volgens de telling van 1950 bedraagt de beteelde oppervlakte in België 1.816.000 ha, waarvan 605.000 ha of 33% in eigendom gebruikt en 1.211.000 ha of 67% in pacht is genomen. Voor de pachtregeling z. Pachtwet.
4. Cultuurtechnische werken.
Deze werken beogen:
a. De uitbreiding van de cultuurbodem te bevorderen o.m. door ontginning van woeste of braakliggende gronden, het inpolderen van schorren, het droogmaken van moerassen, enz.
b. De verbetering van de bodemstructuur, o.m. door het uitvoeren van allerhande werken die het normaliseren van het watergehalte tot doel hebben, alsook door de grondontleding en de daarmede gepaard gaande pedologische werkzaamheden, zoals bodemkartering, enz.
c. De verbetering van de bezitsverhoudingen o.m. door ruilverkaveling.
Op het gebied der ontginning zijn de mogelijkheden niet groot. Volgens de statistieken der telling 1950 bedraagt de totale oppervlakte der woeste gronden ca 20.000 ha, die dan nog niet alle vatbaar zijn voor ontginning. Om deze in de hand te werken, verleent de Regering een toelage van 2.000 fr per ha (K.B. van 15 Dec. 1952), welke gepaard gaat met een tijdelijke vrijstelling van grondbelasting.
Met het oog op de sanering en ontwatering der gronden kent de Regering aan de ondergeschikte openbare besturen en daarmede gelijkgestelde organen toelagen toe voor het uitvoeren van verbelcriiigswerken aan de niet-bevaarbare waterlopen; het aanloggen van afwateringswegen; het verbeteren van het hydrologisch regime der landbouwgronden, enz.
Wat de verbetering der bezitsverhoudingen betreft, is het nieuw wetsontwerp op de ruilverkaveling aan te stippen (24 Nov. 1954) dal. met enkele afwijkingen, een systeem huldigt, dat nagenoeg overeenkomt met het Ned. stelsel.
J. RONDOU.