Hij die t.a.v. enig goed het eigendomsrecht heeft; die t.a.v. dat goed het recht heeft daarover op de volstrektste wijze te beschikken (volgens de woorden van de wet), mits met inachtneming van de rechten van anderen en met inachtneming van de wetten en verordeningen. Naast de beschikkingsbevoegdheid heeft de e. ook de beheers- en gebruiksbevoegdheid, voorzover deze niet aan een ander is afgestaan.
Aan deze rechten zijn, met name t.a.v. onroerend goed, door wetten en verordeningen ook ettelijke verplichtingen verbonden.