(in de Beneluxlanden) De beide stippenkaarten geven de verspreiding van de g. in de Beneluxlanden weer, resp. voor de voedergranen (haver en gerst) en de broodgranen (tarwe en rogge).
De dichtheid van de g. wordt bepaald door
1. het percentage grond, dat voor landbouwdoeleinden in gebruik is;
2. het percentage landbouwgrond dat als bouwland wordt gebruikt;
3. het percentage graan op het bouwland.
Een zeer geringe dichtheid op de kaart duidt doorgaans op een hoog percentage woeste grond of bosgrond, dan wel op een overwegen van het grasland. Het percentage graan op het bouwland bedroeg in 1950 in België 59%,, in Luxemburg 66% en in Ned. 53%. Er zijn van streek tot streek echter sterke verschillen: op de zeekleigronden van Friesl. was het minder dan 25%, terwijl het percentage in de O. en Z. zandgebieden van Ned., in de Belgische Kempen, in de Z. provincies van België en in Luxemburg 65 à 70% bedraagt, tot zelfs 73% in de Belgische provincie Luxemburg.
De gerst komt vooral op de goede gronden voor, dus de loess- en de zeekleigronden. Opvallend is de dichtheid in Zeeland, waar 50 % van het graanoppervlak met gerst is bezet. Op de minder goed gronden ontbreekt gerst niet geheel. Vooral nu de mogelijkheden toenemen om ook minder geschikte gronden in een betere vruchtbaarheidstoestand te brengen, breidt de gerst zich geleidelijk uit ten koste van de haver. In het bijzonder zijn hierbij de opvallende eisen, die de gerst aan de kalktoestand van de grond stelt, van belang. De uitbreiding van de gerst uit zich o.a. in de verbouw van een mengsel van haver en gerst op gronden, die voorheen geen gerst droegen. De verspreiding van dit mengsel is op de kaart afzonderlijk aangegeven. Op de Grom zeeklei en in het Belgisch-Ned. loessgebied overweegt wintergerst, elders zomergerst.
De haver kan men op nagenoeg alle grondsoorten aantreffen. Ze wordt vooral voor de eigen behoefte van het bedrijf en dus minder voor de markt geteeld. De behoefte aan voerstro en paardenvoer heeft gemaakt, dat de haver sterk verspreid is. Het doorzetten van de motorisatie uit zich echter o.a. reeds in het kleine haveroppervlak in Zeeland. Haver heeft twee eigenschappen, die de ruime verspreiding mogelijk maken. Het gewas is beter dan de andere granen bestand tegen een vochtig klimaat of een natte grond, zodat men het veelvuldig aantreft in de lage, waterrijke gebieden van Ned. ib.v. de Friese Wouden ; en in de regenrijke gebieden van Hoog België en Luxemburg b.v. de Ardennen en de Belgische Jura-streek). Anderzijds kan de haver, wanneer de regenval niet te gering is, nog redelijk gedijen op arme grond. De wortels hebben een groot opnemend vermogen voor voedingsstoffen en water en ze kunnen beter dan die van andere granen in de diepere lagen van de grond doordringen.
Tarwe en rogge komen slechts weinig gezamenlijk op één plaats voor. Sporadisch komt in België gemengde verbouw van tarwe en rogge voor. Overigens vermijden deze gewassen elkaar m.o.m. doordat ze nogal verschillende eisen aan de grond en de overige groeiomstandigheden stellen. De rogge kan niet de hoge opbrengsten halen, die met tarwe mogelijk zijn en wordt daarom voorn, geteeld op plaatsen waar tarwe niet goed gedijt, b.v. wegens te droge, te arme of te onkruidrijke grond. Slechts in de zandleemstreek van België en op de zware gronden, waar de cultuurtoestand weinig geschikt is voor tarwe, b.v. de rivierkleigebieden en het loessgebied van Ned. Limb., komen beide gewassen naast elkaar voor. de rogge krijgt ook daar de slechtere percelen. Er is echter alle reden om ook in deze streken de rogge door het invoeren van betere landbouwmethoden terug te dringen.
De tarwe neemt in België en Luxemburg ⅓ van het graanareaal in. Het is daar dus een belangrijker gewas dan in Ned., waar in 1950 slechts 15% der granen tarwe was. Dit komt ten dele, doordat in Ned. een groter deel van het bouwland ongeschikt is voor tarwe. Echter werkt ook de prijzensituatie in deze richting: de tarwe werd in 1950 in België en Luxemburg in verhouding tot de andere granen ca 25% duurder betaald dan in Ned. Overigens nemen in elk der drie landen de tarwe en rogge samen ongeveer 50% van het graanoppervlak in.
G. J. VERVELDE.