Nut en herkomst.
H., Avena, is een vrij sterk verbreid graangewas in de gematigde luchtstreken, dat verbouwd wordt om het meelrijke en vethoudende zaad, om het voedzame stro en hier en daar ook voor groenvoeder. Het is in koele streken met een flink regenoverschot het enige nog oogstzekere graangewas (kusten N.W. Eur., hooggelegen streken). De in onze streken verbouwde A.sativa stamt af van de wilde of onkruidhaver A .fatua (z. Avena), die thans over een groot deel van de wereld verspreid is en waarvan het oorsprongsgebied niet vaststaat. H. is pas uit het Bronzen Tijdperk (z. Bronstijd) samen met rogge en spelt op grote schaal als cultuurplant bekend; ze is niet of nauwelijks verbouwd door de oude bewoners van het Middellandse Zeegebied.
Teelt.
H. neemt genoegen met allerlei grond, doch de watervoorziening moet gedurende de lange groeiperiode gewaarborgd zijn. Dit laatste is op droge, lichte grond zelden het geval, doch door het kiezen van rassen met een korte groeiperiode kan men ook daar meestal nog met redelijk gevolg h. verbouwen. De keuze van de voorvrucht is voor h. zeer ruim; sterke bezetting met ritnaalden (scheurland) of met havercystenaaltjes (indien overwegend graan wordt geteeld, waaronder veel h.) kan soms een beletsel zijn voor haverteelt.
De grondbewerking geschiedt, ter wille van een vroege zaai, zowel op zware als op lichte grond het beste vóór de winter; op zware grond zorgt de vorst dan voor een goed zaaibed, op lichte grond vermijdt men zo het tijdverlies en de uitdrogende invloed van een voorjaarsbewerking.
Bemesting.
In de vorige eeuw werd h., door haar vermogen om zich te behelpen met weinig toegankelijke voedingsstoffen in de grond, veelal met zeer weinig mest verbouwd als afdragende vrucht. Een gunstige voedingstoestand is echter ook voor h. zeer lonend, in hel bijzonder voor de hedendaagse rassen. Men geeft thans op zware gronden 50-70 kg/ha P2O5, 30-60 kg/ha N, en kali wanneer hiertoe aanleiding bestaat. Op lichte grond geeft men nog wat meer stikstof, liefst in twee keer, b.v. bij het zaaien en naar behoefte nog wanneer het gewas 10-15 cm lang is. Op lichte grond geve men zekerheidshalve ook nog 80-120 kg/ha K2O, hoewel deze gift niet in alle gevallen in een grotere opbrengst tot uitdrukking zal komen. Op lichte grond is ook stalmest heel goed bruikbaar; men vermindere de kunstmestgiften dan naar verhouding. Men blijve bij h. aan de veilige kant met de stikstofgift, omdat het gewas door legeren sterk lijdt.
Inzaai.
Men zaait vroeg in het voorjaar, zo mogelijk in rijen, rijafstand 15 25 cm (op weinig vruchtbare grond het dichtst), zaaidiepte 2-4 cm. De hoeveelheid te gebruiken zaaizaad ligt tussen 100 en 150 kg/ha, al naar de toestand van de grond, de grofheid van het zaad en het al of niet inzaaien van een ondervrucht. Het gebruik van eigen zaaizaad behoeft geen bezwaar te zijn, mits geen
onkruidzaden aanwezig zijn en men het zaad scherp sorteert. Vooral op de zandgronden zal men echter dikwijls niet aan deze eisen kunnen voldoen en is het raadzaam om gekeurd zaaizaad aan te schaffen.
Onkruidbestrijding.
Het verwijderen van onkruid is vooral bij h. een overwegend onderdeel van de verpleging, omdat sommige onkruiden door de lange groeitijd in h. gemakkelijker tot zaadvorming komen dan in andere gewassen en enkele ook (dauwnetel b.v. door haar stekelige kelkkransen) het stro minder geschikt maken voor vervoedering. Schoffelen van op rijen staande h. is, hoewel een grote verbetering t.o.v. het vroeger toegepaste wieden, in percelen met veel onkruid nog onvoldoende: door chem. bestrijding (z. Onkruidbestrijding) is men dan in staat ook het onkruid in de rijen te treffen.
Het oogsten kan meestal niet wachten tot de volrijpheid, omdat dan door de tere bouw der pluimen veel zaad door wind en tijdens het oogsten verloren kan gaan Ook het stro gaat dan iets in waarde achteruit. Men oogst het best tijdens de geelrijpheid. Het besterven van het gewas kost enige tijd, ook al omdat er vaak enige in rijping achtergebleven, nakomende halmen zijn. Men maakt de "hokken niet te groot en rijdt niet te snel binnen. Dit geldt in het bijzonder, wanneer er lange klaver in de garven zit. Broei zou zeer schadelijk zijn voor de waarde van het zaad en de smakelijkheid van het stro. Men oogst gemiddeld 3500 kg ha zaad en 5000 kg stro; bij goed slagen wel de helft meer.
Door goede afstelling van de dorsmachine voorkome men het optreden van naakte (gepelde) korrels, die de houdbaarheid en de waarde als zaaizaad verminderen. Een grondige sortering, waarbij gewoonlijk slechts de grove onderste korrel uit de aartjes behouden blijft, en een grondige reiniging zijn nodig om goed zaaizaad te verkrijgen. Sommige buitenlandse afnemers verlangen sterk gekorte h. (z. Korten;.
Beschadigingen en ziekten.
H. is goed bestand tegen koude-invallen in het voorjaar. Reeds gezwollen korrels kunnen legen bevriezing of tegen herindroging. liet ópschietende gewas kan goed tegen storm en regen. Hittegolven, vooral tijdens en na de bloei, zijn echter ongunstig.
Onder de ziekten, waaraan h. kan lijden, is stuifbrand evenals kiemschimmels te bestrijden door zaaizaadontsmetting. Roest en meeldauw doen zelden veel schade. De fruitvlieg is schadelijk zowel door het aantasten van de jonge plantjes (vroeg zaaien om de voorjaarsgeneratie te ontlopen) als door het beschadigen van het zich vormende zaad. Dit laatste geeft evenals thripsaantasting aanleiding tot het optreden van loze kafjes. Het havercystenaaltje (z. Aaltjesziekten) is plaatselijk schadelijk, vooral waar eenzijdig graan met veel h. geteeld wordt. Op een deel van de voor h. bestemde gronden bestaat de mogelijkheid van het optreden van de Veenkoloniale haverziekte (bestrijding door 50-100 kg/ha mangaansulfaat en het gebruik van zure meststoffen), ontginningsziekte (50-100 kg kopersulfaat toedienen) en magnesiumhonger (Mg-houdende meststoffen gebruiken, pH in orde brengen).
Rassen en veredeling.
Met het in gebruik komen van veredelde ha verrassen is in Ned.en België zowel een eind gekomen aan de teelt van zand-h. of evene (A.strigosa), als aan de teelt van de tamelijk primitieve h., welke in het bijzonder aan armelijke omstandigheden waren aangepast. De moderne rassen behoren alle tot A.sativa; ze zijn tot: een veel hogere productie in staat dan de oude rassen, maar lijden ook veel eerder onder bepaalde gebreken van de groeiplaats, zoals gebreksziekten. Men kan de haverrassen naar de kleur van het zaad onderscheiden in wit-, geel- en zwartzadige, welke onderscheiding ook landbouwk. van betekenis is door uiteenlopend gedrag van die groepen.
De Zwarte President, in Ned. de enige vertegenwoordiger van de zwarte h., is meer geschikt voor primitieve omstandigheden, de witzadige gedijen alleen onder gunstige omstandigheden en de geelzadige nemen een tussenplaats in. Zw. President is vroeg, zowel wat grondbedekking als rijpheid betreft, heeft lang en slap stro en een vrij lage opbrengst van vrij kleine en bastrijke korrels, maar is weinig gevoelig voor afwijkingen in de grond als: kopergebrek, waterarmoede en lage pH. Voor de witte rassen geldt vrijwel het omgekeerde; door hun steviger stro kunnen zij hogere N-giften productief maken. Jarenlang waren de in Ned. en België verbouwde veredelde haverrassen van Zweedse en Duitse oorsprong, doch sinds een aantal jaren zijn ook in beide landen enige goede witte rassen naar voren gekomen.
Sinds 1945 verbouwt men in België bijna uitsluitend witte en gele rassen, die door de verdeling stations van Heverlee en Gembloers gekweekt werden.
H. is een zelf bevruchter en de gang van de veredeling komt vrijwel overeen met die welke voor tarwe wordt beschreven. Opbrengst, zaadkwaliteit en stevigheid van het stro. alsmede bestandheid tegen schot en stuifbrand zijn o.m. eigenschappen, waarop bij de veredeling gelet wordt. Ook bij h. worden wel soortkruisingen verricht voor het overbrengen van resistentie van één soort in de andere, b.v. van A. saliva met A. byzantina of van A. sativa met A. strigosa.
Gebruik, handel en economische betekenis.
Vrijwel alle h. wordt verbouwd om als veevoer te dienen; het nagenoeg onmisbaar geachte verbruik als paardenvoer is zelfs ten dele de verklaring voor het zeer algemeen verbreid zijn van h., ook in streken waar andere gewassen lonender zouden zijn. H. is inderdaad zeer geschikt als veevoer; weliswaar is de bast, die tot 30% van de korrel kan uitmaken, niet zeer voedzaam, doch hij werkt gunstig op de vertering.
H. onderscheidt zich van de andere granen ook door een hoger vetgehalte. De samenstelling van de droge stof is globaal:
zetmeelachtige stoffen - 67%
ruw eiwit - 12%
vetachtige stoffen - 5½%
vezel bestanddelen -12%
as - 3½%
Men kan de h. met stro en al aan het vee verstrekken, al of niet gehakseld. Het zaad wordt in onbewerkte, doch ook wel in gemalen of geplette vorm verstrekt.
Een klein percentage h. wordt verwerkt tot havermout of havervlokken voor menselijk gebruik (z. Graanproducten).
Van de graanstrosoorten is haverstro het meest gewaardeerd voor veevoer.
De reeds genoemde algemene verbreiding van de h. maakt, dat zij in de wereldecon. een belangrijker plaats inneemt dan gerst en rogge; de wereldproductie is ca 65 millioen t. Daar de verbouw echter voorn, voor de plaatselijke behoefte geschiedt, is de handel van land tot land niet van zeer grote betekenis. Van de in Ned. verbouwde 3 à 400.000 t wordt een klein gedeelte uitgevoerd als zaaizaad (in sommige jaren tot 8000 t), terwijl daarnaast aanvullende invoer plaats heeft, soms wel van ca 100.000 t per jaar.
H. wordt betrekkelijk veel in mengsel geteeld, o.a. met gerst en ook wel met b.v. een weinig erwten, waarmee men de voederwaarde van de oogst opvoert en soms zelfs een grotere oogst verkrijgt dan van h. alleen. In België is de teelt van h., die in 1924 nog 231.193 ha bedroeg, geleidelijk teruggelopen tot 152.309 ha in 1954, vooral i.v.m. de voortschrijdende mechanisatie. Op de rassenlijst 1954 komen 5 witte en 4 gele h.-rassen voor van Belgische herkomst.
G.J. VERVELDE/A. G. DUMON.