Onder f. moeten wij voorn, het kweken van eetbare vruchten aan houtige gewassen verstaan, alhoewel de cultuur van de aardbei en de meloen ook wel tot de f. gerekend worden.
Men verdeelt de vruchtsoorten die in Ned. voorn, geteeld worden in de volgende groepen:
1. pitvruchtigen: appel, peer, mispel en kweepeer;
2. steenvruchtigen: kers, morel, pruim, perzik en abrikoos;
3. besvruchtigen: rode aalbes, witte aalbes, zwarte aalbes, kruisbes, druif en blauwe bes;
4. nootvruchtigen: walnoot en hazelnoot;
5. verzamelvruchtigen: moerbei, framboos, Japanse wijnbes en verschillende braamsoorten.
De teelt van de meeste vruchten had reeds vanaf de oudste tijden plaats, maar heeft zich voorn, ontwikkeld in de laatste 60 jaren. In 1953 besloeg deze een oppervlakte van 66.147 ha, waarvan 592 ha werd ingenomen door glas.
De oppervlakte aan pit- en steenvruchtigen was 63.600 ha.
De gemiddelde jaarproductie in de periode 1950’53 bedroeg ca 558.800.000 kg. De gemiddelde opbrengst per ha was, volgens de Tuinbouwgids ’54, voor:
aardbei - 6.200 kg
appel - 8.600 kg
druif - 27.600 kg
framboos - 5.700 kg
kers - 4.200 kg
kruisbes - 6.650 kg
peer - 9.300 kg
perzik - niet bekend
pruim - 6.300 kg
rode bes - 4.700 kg
zwarte bes - 2.600 kg
De belangrijkste centra van Ned. zijn:
1. Het land tussen de grote rivieren met daarbij het Z.W. van Utr.; in 1946 met ca 36,9% van de totale oppervlakte f. in Ned.
2. Z.Limburg met ongeveer 20,5 %.
3. Zeeland met ca 10,5%.
4. De lJselstreek met ca 5 %.
5. De Bangert en de Beemster met ca 2,1 %.
6. Brabant met ca 3,1 %.
7. In het overige deel van Ned. komt, met uitzondering voor de glasteelt in het Westland, betrekkelijk weinig f. voor.
De wijze, waarop de cultuur in de verschillende centra bedreven wordt, is nogal verschillend.
In het eerstgenoemde gebied komen nog veel hoogstam-kroonbomen voor, alhoewel in de laatste jaren het gras onder de bomen niet meer beweid, doch gemulcht wordt. De intensieve cultuur, waarbij gebruik gemaakt wordt van struiken, begint zich echter meer en meer te ontwikkelen.
Tot heden wordt nog een groot aantal ha met kersen beteeld, maar de cultuur van deze vrucht loopt zachtjes aan achteruit. De meikers wordt in dit gebied nog het meest geteeld. Voorts kweekt men er appels, peren en pruimen.
In het tweede centrum treffen wij voorn, hoogstammen aan van appels, peren en kersen. Ook hier treedt intensivering op, maar deze voltrekt zich langzamer. Het bedrijf is hier meestal gemengd, zodat nog veel boomgaarden geweid worden en de zorg voor de f. soms nog te wensen overlaat. De kers, die hier in hoofdzaak gekweekt wordt, rekent men tot de krieken. Bekend is de basterddikke of Abesse de Mouland. Daarnaast komen nog verschillende andere rassen in kleinere aantallen voor.
In Zeel. en de Z.Holl. eilanden is de intensiteit het verst opgevoerd. De Hoogstammen worden successievelijk gerooid cn men gaat er toe over bij een zeer nauw plantsysteem appels en peren te kweken op de zwakgroeiende onderstammen. De bomen worden dan in spilvorm opgeleid. Zelfs het blijver-wijkersysteem, dat vroeger bij de struikcultuur algemeen werd toegepast, wordt hier en daar verlaten. Men tracht de grond tussen de planten nu in de eerste jaren na de aanplant door de teelt van klein fruit en andere lage gewassen rentegevend te maken.
De teelt in de IJselstreek komt overeen met die van de Betuwe, maar ook hier gaat men hier en daar over tot het aanplanten van struiken.
In N.Holl. wordt vanouds een zeer intensieve f. bedreven, die in de laatste jaren gemoderniseerd wordt.
In Brab. komt de teelt van vruchten erg verspreid voor met hier en daar kleinere centra voor de cultuur van klein fruit. Bekend zijn de centra Uden cn Mierlo voor de teelt van kersen en de omgeving van Breda voor die van frambozen. De z.g. spillenteelt is in Zundert begonnen en breidt zich thans in m.o.m. gewijzigde vorm over heel Brab. en het overige deel van Ned. uit.
In de Noordelijke provincies van Ned. wordt niet veel fruit verbouwd, alhoewel het centrum Loppersum bekend is om de cultuur van rode bessen en Winschoten om de teelt van de Westerleese kriek, een morel-var., die bij de vruchtenwijnbereiding ingang heeft gevonden.
De f. in Ned. had vroeger bijna uitsluitend plaats op buitenplaatsen en boerderijen, waar men dan de bomen resp. in de vorm van leibomen en van hoogstammen kweekte. Het gebruik van leibomen, wat voorn, een vorm van luxeteelt was, is thans zo goed als geheel verdwenen. De bedrijfsvorm trad echter op als hoogstamcultuur in weilanden en vormde als zodanig een onderdeel van de landb. Veel zorgen werden aan deze vorm van cultuur echter niet besteed, zodat ook de producten, volgens ons tegenwoordig inzicht, veelal minderwaardig waren. Er was wel enige export, maar de massa werd in Ned. verbruikt.
Langzamerhand is het besef doorgedrongen, dat het fruitbedrijf als nevencultuur weinig voordelig is. Zo ging men er ca 60 jaar geleden toe over, om meer zorg aan de bomen te besteden. Men ging de grond beter bemesten, een betere snoei toepassen, terwijl men ook de ziektebestrijding ter hand nam. Wel handhaafde men nog lang de weide om de productie aan gras voor het vee, maar ook hierin kwam verbetering.
In sommige streken ging men er toe over geen bomen meer in gras te telen, terwijl men elders het gras ging mulchen. Hier en daar ontstond in de zwartgehouden boomgaarden een ondercultuur van bessen of een tussencultuur met struiken van pitvruchtigen. Het heeft echter lang geduurd voor men de cultuur in de vorm van struiken als goed gedreven tussen- of enkele cultuur toepaste. liet gebruik van deze methode brak pas goed door bij appels, toen men een beter inzicht kreeg in de cultuur van bepaalde onderstammen. Men kende wel reeds zeer lang zwakgroeiende onderstamtypen maar paste ze weinig toe.
In de twintiger jaren voerde men het gebruik van verschillende onderstammen in en kwam zo tot hogere en betere productie. Men kreeg het inzicht dat de f., op moderne wijze toegepast, rentegevender was met als gevolg, dat de uitbreiding in deze vorm elk jaar toenam.
Thans is de productie zó groot, dat wij geen import van appels, peren. enz. meer nodig hebben en we zelfs gedwongen zijn een grote hoeveelheid te exporteren. In 1953 was de uitvoer aan vers fruit 163.394.000 kg, aan verduurzaamd fruit 38.024.000 kg en aan dranken bereid uit fruit 5.615.000 kg. Ned. is dus een fruitexporterend land geworden en moet thans concurreren met diverse andere landen. Het spreekt vanzelf, dat hierdoor de positie in het econ. bestel van Ned. een geheel andere is geworden. Het risico is toegenomen. Toch gaat de uitbreiding nog gestadig voort. De productie stijgt naar verhouding nog meer, omdat de opbrengst in de verschillende bedrijven door verbetering van de cultuur steeds toeneemt, terwijl nog voortdurend gestreefd wordt de oogst per plant op te voeren door het kiezen van betere onderstammen en meer productieve vormen.
Hand in hand met de verbeterde cultuur ging de verbetering van de bewaring. Men zag in, dat het nodig was de opbrengst niet direct na de oogst op de markt te brengen. Eerst deed men dit door het inrichten van eenvoudige bewaarschuren, maar men ging spoedig over tot het bewaren in luchtgekoelde ruimten. Hierbij bevordert men de circulatie van de lucht, zonder gebruik te maken van ventilatoren. Een volgende stap was het aanbrengen van isolerende wanden, van ventilatoren cn luchtkanalen. Verder bracht men kleppen aan waardoor de koude lucht in de ruimte gemakkelijker gehandhaafd kon worden, om tenslotte toch meer en meer over te gaan tot hcL inrichten van koelruimten. De nieuwste vorm van bewaren is het bewaren in cellen, waarin de samenstelling van de lucht geregeld kan worden bij het toepassen van een lage temp. (z. Bewaren van fruit).
Tenslotte nog enkele woorden over het Verenigingsleven in de Fruitteelt.
Op 16 Mei 1898 werd de Ned. Pomologische Vereniging opgericht, die in 1921 een onderafdeling werd van de Ned. Heidemaatschappij. In 1946 had er een reorganisatie plaats, waarbij men tot oprichting kwam van de Ned. Fruittelers Organisatie, die thans, als landelijke organisatie, de belangen van de fruittelers behartigt. Deze organisatie geeft een weekblad uit onder de titel ‘De Fruitteelt’.
Voor uitvoeriger gegevens leze men o.a. het Leerboek der Fruitteelt; Vijftig jaar Ned. Fruitteelt (uitgegeven 50 jaar na het stichten van de Ned. Pomologische Ver. door de Ned. Fruittelers-Organisatie) en de Tuinbouwgids, uitgave van de Dir. van de Landb., afd. Tuinb. A. M.SPRENGER.
De f. in België.
Het rassensortiment, de grote lijnen van de evolutie in de teelt, de bewaring en de verkoop zijn voor België ongeveer dezelfde als voor Ned.
Gegevens over 1951.
Fruitteelt voor eigen gebruik - 12.109 ha
Fruitteelt voor de handel (hoogstam) - 41.782 ha
Fruitteelt voor de handel (laagstam) - 2.158 ha
Aardbeienteelt - 773 ha
Tros- en stekelbessen - 199 ha
Samen 57.021 ha
Per provincie was de verdeling als volgt
Luik - 14.359 ha
Limburg - 11.132 ha
O. Vlaanderen - 11.148 ha
Brabant - 8.958 ha
Henegouwen - 3.064 ha
Namen - 3.216 ha
W. Vlaanderen - 2.421 ha
Antwerpen - 2.252 ha
Luxemburg - 471 ha
Totaal . . . 57.021 ha
Voornaamste productiecentra per provincie:
Luik.
Kantons Dalem en Aubel: appels en peren;
streek Herve: peren, vooral Legipont;
Visé en omgeving ; veel kersen;
Borgworm: appels en pruimen.
Limburg.
St Truiden en omstreken: kersenboomgaarden en laagstam;
Borgloon: veel oude appelboomgaarden met trosbessen; de teelt van perzik en aardbeien breidt zich uit;
Tongeren Bilzen: appels en peren;
Maasvallei: vooral appels;
in Limburg beperkt de f. zich dus tot het Z. der provincie.
O.Vlaanderen.
Waasland: kersen, aardbeien en aanplanting van peren (laagstam); Landegem-Sleidinge: peren en stekelbessen;
Ninove-Meerbeke: kersen en appels.
Brabant.
Glabbeek en omgeving (Hageland): vooral pruimen;
Tienen en omgeving: peren, speciaal Dubbele Philippe:
Streek van Aarschot: perziken en pruimen;
W. Brabant: appels en peren;
Hoeilaart-Overijse: druiven en perziken onder glas.
Henegouwen. De f. is verspreid over de ganse provincie. Men teelt er vooral appels, in de omgeving van Ath ook peren.
Namen. Het kanton Namen is bekend om zijn pruimen en appels, de streek van Wepion om de aardbeien.
W.Vlaanderen. Meest appels en peren.
Antwerpen.
Streek van Broechem: kersen, perziken en klein fruit;
Hoogstraten: aardbeien, frambozen, cassis, noordkriek:
Duffel-Lint: geforceerde aarbeienteelt in serres.
Luxemburg.
De f. gaat hier regelmatig achteruit.
Hoogstam wordt bijna niet meer aangeplant; terwijl de laagstam-aanplant grote uitbreiding neemt. De totale oppervlakte mag eind 1954 op ruim 4000 ha geraamd worden. De spilvorm en het haagsysteem legen draad nemen het meest toe.
Fruitproductie (in t.) volgens raming van de Consult. Commissie.
1951:
Appels - 300.000
Peren - 125.000
Kersen - 12.000
Pruimen - 25.000
1952:
Appels - 300.000
Peren - 250.000
Kersen - 20.000
Pruimen - 30.000
1953:
Appels - 300.000
Peren - 250.000
Kersen - 20.000
Pruimen - 40.000
1954:
Appels - 250.000
Peren - 200.000
Kersen - 30.000
Pruimen - 25.000
Het hoofdsortiment voor laagstam omvat:
Appel: James Grieve, Cox’s Orange pippin, Jonathan, Golden Delicieus cn Winston. Peren: Conférence, Durondeau, Doyenné du Comice; in mindere mate ook Triomphe de Vienne en Beurré Alexandre Lucas.
Voor de massa-productie in de weideboomgaarden teelt men: Boskoop, Sterrenette, Franse renetle, Eisdener- en Gronsvelder Klumpke, Keuleman en Marie Joseph d’Othee voor de appels; Clapp’s Favorite, Légipont, Dubbele Philippe voor de peren. In de laatste jaren werd met gunstig gevolg een actie voor variëteitsbeperking doorgevoerd. In laagstam zoekt men naar een lichte uitbreiding van het sortiment.
Kersen worden praktisch niet meer aangeplant omdat de plukkosten te hoog zijn in verhouding met de verkoopprijs. Toch zal de productie vermoedelijk nog enkele jaren stijgen, omdat verschillende jonge boomgaarden van 10 tot 15 jaar oud, van jaar tot jaar een hogere opbrengst geven. Het verbruik van kersen in België is betrekkelijk groot. Er zijn twee topseizoenen in de aanvoer nl. in de plukperiode der Early Rivers, begin Juni, en ca een maand later, op het tijdstip van de massa aanvoer der harde bonte kersen (Bigarreaux).
In het Hageland houdt de pruimenteelt nog goed stand. Elders is er inkrimping.
De teelt van tros- en stekelbessen is nooit zeer belangrijk geweest, behalve in een paar kleine centra: Borgloon voor rode trosbessen, Broechem en Landegem voor stekelbessen, Hoogstraten en het Hageland voor cassis.
De teelt van aardbeien geschiedt vooral rond Hoogstraten, Schepdaal, in het Waasland, rond Wepion cn de laatste jaren ook rond Kerniel. Het zijn uitsluitend familiale teelten. Voor de aardbeien onder glas zijn Lint en Duffel de twee voornaamste productiecentra.
De perzikteelt toont grote uitbreiding in de omstreken Broechem, Gelrode, Loksbergen, Kerniel. De teelt van perzik en druif onder glas is zeer belangrijk in Overijse, Hoeilaart cn omgeving (ongeveer 33.000 serres).
Terwijl de f. vroeger hoofdzakelijk als nevenbedrijf bekend was, werd zij de laatste jaren meer een hoofdbedrijf, waardoor de opbrengst en ook de rentabiliteit aanmerkelijk is verhoogd.
Tot heden heeft België elk jaar invoer van tafelappels en -peren, nl. in de maanden Oct. Nov. cn ook vanaf Februari. I.v.m. de stijgende productie van laagstam-fruit wordt deze behoefte steeds kleiner. Wel is er in Dec.-Jan. een overschot van Légipont-peer en in Fcbr. Mrt van keukenappels. Bovendien is cr een belangrijke uitvoer van industriefruit in Oct.-Nov., vooral naar Duitsland.
Kersen voert België hoofdzakelijk uit tijdens de twee gemelde topseizoenen: Early Rivers naar Ned., bonte kersen naar Duitsland. De uitvoer van pruimen is gering en bedraagt geen 1000 ton.
Voor de andere fruitsoorten bedroeg de uitvoer in tonnen:
1951:
Appels - 27.582
Peren - 2.972
Kersen - 1.533
1952:
Appels - 21.335
Peren - 11.928
Kersen - 2.575
1953:
Appels - 54.181
Peren - 14.590
Kersen - 1.285
1954:
Appels - 38.897
Peren - 15.322
Kersen - 2.669
Evenals in Ned. breidt ook in België de koelhuis bewaring van appels en peren zich sterk uit. Wat de organisatie betreft, zij vermeld dat de meeste kwekers lid zijn van een gewestelijk Verbond voor fruitkwekers, aangesloten bij de Belg. Boerenbond, of wel van de Pomologische Ver.
J. HIEMELEERS.