Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Peer

betekenis & definitie

De p., Pirus sp. hybr., behoort tot de fam. der Rosaceae, subfam. Poinoideae.

Vele peersoorten hebben tot het ontstaan der cultuurvar. medegewerkt, o.a. P. communis pinster L., P.c. nivalis JACQ,., P.C. salicifolia D.C., P.elaeagnifolia PALL., P.salicifolia L., P.ussuriensis MAXIM., P.serotina REHD. De p. komen voor in Eur., W. en O. Azië met inbegrip van China en Japan.De p. worden zowel vermenigvuldigd langs generatieve als langs vegetatieve weg. Door zaad als het in de bedoeling ligt om nieuwe var. te winnen en onderstammen te kweken. Door enten als men bestaande var. wil vermeerderen. In het laatste geval kiest men zaailingen of kwee als onderstam. Men neemt zaailingen als men krachtige planten wenst voor het vormen van hoogstammen en kwee als het in de bedoeling ligt om planten te krijgen, die minder snel moeten groeien en spoedig vruchtbaar moeten zijn. Men beschikt over verschillende kwee-onderstammen, die zich onderscheiden in groeikracht. Meestal gebruikt men slechts 2 typen nl. type A en type C, waarvan C de zwakste is en daarom het meest in aanmerking komt voor het telen van wijkerplanten en van leibomen.

Het kweetype C wordt in België niet gekweekt, omdat het te gevoelig is voor de vorst. Men gebruikt er alleen type A. Bovendien wordt er de laatste jaren veel gesproken over de vegetatief vermenigvuldigde perenwildelingen (Pree pearsi. Daar zij voortkomen uit eenzelfde kloon zijn het identieke wildelingen, wat niet het geval is bij zaailingen. Ze zijn nog weinig beschikbaar.

Niet alle var. van p. verenigen zich goed met de kwee. Wenst men nu de goede resultaten van de kwee-onderstam te combineren met goede verenigbaarheid dan maakt men gebruik van daarvoor geschikte tussenstammen. Men kiest hiervoor wel Beurré Hardy, Conseiller à la Cour en de Curé. Slecht op kwee groeien Clapps Favourite, Galebasse de Tirlemont e.a. de bomen op kwee zijn vorstgevoeliger dan op zaailingonderstam, maar zij zijn vroeger vruchtbaar, brengen per oppervlakte meer vruchten voort, terwijl deze i.h.a. fijner van smaak zijn. Meestal zijn de p. op kwee resistenter tegen de schurftziekte. De p. kunnen ook geënt worden op andere geslachten der Rosaceae, maar dit geschiedt niet in de praktijk.

De keuze aan var. is groot, maar men beperkt zich meer en meer tot het kweken van enkele var. die aan de meest streng gestelde eisen voldoen. Tot de meest geteelde peren behoren o.a. Conference, Bonne Louise d’Avranches, Durondeau, Précoce de Trévoux, Beurré Alexandre Lucas, Beurré Hardy, Emile d’Heyst, Légipont, Zwijndrechtse wijnpeer en Doyenné du Comice, die alle tafelfruit voortbrengen. Stoofvruchten leveren o.a. St Rémy, Roem van Altena, Brederode, e.a.

De p. stelt minder hoge eisen aan de grond dan de appel, doch vereist meer cultuurzorgen en levert vaak groter moeilijkheden op bij het verhandelen, zodat men liever appels dan peren teelt. De cultuur wordt op verschillende wijze gedreven. Meestal worden de stoofperen als hoogstammen gekweekt in grasboomgaarden, alhoewel ook wel enkele handperen (Conference, Légipont, Clapps Favourite, Dubbele Philippe) in aanmerking komen. toch geeft men voor handperen i.h.a. de voorkeur aan struikvormen, die met en zonder centrale as worden opgeleid. Ook kweekt men de p. vaak in een vorm, die spil wordt genoemd en waarbij de zijtakken korter worden gehouden. De vorming van leibomen heeft minder plaats dan vroeger, doch men gebruikt ze nog wel voor het bekleden van huizen en bedrijfsgebouwen. De snoei van leibomen wordt i.h.a. volgens nogal strenge regels doorgevoerd, maar geeft daarom in ons klimaat nog niet de beste resultaten.

De behandeling der takken van hoogstammen en struiken is eenvoudiger en komt voorn. neer op het uitdunnen van de kroon en, later, op het stimuleren van de groei. Het duurt bij de p. meestal langer dan bij de appels voor de bomen vruchtbaar worden. Maar komen ze eindelijk in het vruchtbare stadium, dan dragen ze vrijwel elk jaar. Dit kan leiden tot snelle physiol. uitputting en dit moet voorkomen worden. Streng terugsnoeien is daarom noodzakelijk. Evenals bij de appels kan men bij de p. allerlei beplantingsschema's toepassen, waarbij men dan de afstanden gewoonlijk kleiner neemt.

Dit doet men voorn. omdat de p. van nature een meer opgaande groei heeft. Zij komt daardoor meer in aanmerking voor een dichte beplanting op de rij zoals b.v. bij het haagsysteem. Het is bij de p. moeilijker dan bij de appels om een goed wijker-blijver systeem door te voeren, maar het is toch mogelijk als men van de verschillende groei der onderstammen gebruik maakt en daarbij een goede keuze van var. doet. Zo is b.v. de Bonne Louise d’Avranches of de Conference goed als wijker te gebruiken, vooral bij het gebruik maken van kwee. Evenals de appel heeft de p. te lijden van allerlei schimmels en insecten en is het voor een rationele teelt noodzakelijk om regelmatig en intensief te spuiten met allerlei afweermiddelen. Minder dan de appel heeft de p. te lijden van bladluizen.

Toch is het vaak gewenst om in de winter te spuiten met vbc- of DNC-praeparaten ter vernietiging van de eieren. Men doodt dan tevens de schildluizen, die op de takken kunnen voorkomen, en de eieren van de wintervlinder (O faroplitera brumata). Alhoewel men de schade van de wintervlinder ook tracht te voorkomen door het aanleggen van lijmbanden in Oct., blijkt het bespuiten toch beter resultaat te geven. Heeft men de bespuiting nagelaten en blijken later toch rupsen van de wintervlinder op te treden, dan kan een bespuiting met loodarsenaat 3 g/l uitkomst brengen. Dit middel helpt eveneens tegen het optreden van de rups der wormstekigheid (Enarmonia pomonella). Hiertegen zijn twee bespuitingen voldoende; de eerste omstreeks midden Juni en de tweede ongeveer een maand later.

Tegen de perezaagwesp gebruikt men gammexaan spoedig na de bloei, legen spint (Metatetranychus ulmi) wendt men minerale olie-praeparaten in Mrt aan, terwijl deze plaag in de zomer bestreden kan worden door regelmatige bespuitingen met parathion en folidal, waarmede men tegelijkertijd nog andere dierlijke organismen doodt. Meestal spuit men hiermede eenmaal vóór en ten minste 2 maal na de bloei. Op sommige plaatsen komt de perebloesemsnuitkever ( Anthonomus cinclus) voor, die bestreden wordt in Sept. met een DDT-middel.

Van de schimmelziekten is de schurft wel de schadelijkste; de bestrijding hiervan kan nimmer nagelaten worden. Men vangt vóór de bloei aan te spuiten met 1% Bordeauxse pap of met een ander kopermiddel en laat daarop nog vóór de bloemen ontplooien een tweede bespuiting volgen met 1% Californische pap. Direct na de bloei herhaalt men de bespuiting met spuitzwavel of met Captan of TMTD verschillende malen. Men zie verder de ziektebestrijdingskalender van de P.D.

A. M. SPRENGER.