Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Aardbei

betekenis & definitie

De a. behoort tot de fam. van de Roosachtigen (Rosaceae) en tot het gesl. Fragaria.

Wilde soorten komen voor in Eur., Az. en Am. De meest bekende soorten zijn De bos-a. (Fragaria vesca L.) en de tuin-a. (F. moschata DUCH.) in W. Eur.en de scharlaken-a. (F.virginiana DUCH.) en F.chiloensis DUCH. in Am. De meeste geteelde aardbeirassen zijn hybriden tussen beide laatstgenoemde soorten.De aardbeiplant bestaat uit een gedrongen houtige wortelstok, het rhizoom, waaruit de wortels, de bloeiwijzen en de bladen ontspruiten. De bloemen zijn meestal 5-tallig en tweeslachtig, en staan als regel in tweetakkige bijschermen. De vlezige

‘vrucht’ ontstaat door opzwelling van de bloembodem, waarop talrijke stampers staan ingeplant die zich tot de geel of rood gekleurde ‘zaadjes’ (dopvruchtjes) ontwikkelen. Uitgroeien van deze stampers is voorwaarde lot opzwelling van de bloembodem tot hetgeen wij de vrucht, de a. noemen. Ren slechte vruchtzetting leidt tot misvormde a. of tot geen a.

De vermeerdering geschiedt gewoonlijk vegetatief, door middel van uitloperplanten, welke ontstaan aan de stengelachtige kruipende uitlopers of stolonen. In enkele gevallen , waarin geen uitlopers worden ontwikkeld, worden de moederplanten gescheurd. Zaaien wordt alleen toegepast bij enkele maandbloeiers van het bosaardbei-type die m.o.m. zaadvast zijn. Zaad van De meeste cultuurrassen levert een zeer heterogeen zaaisel op.

De teelt.

A. kunnen op velerlei wijzen en onder uiteenlopende omstandigheden worden geteeld als één- en meerjarige teelt; in De open grond en onder koud- en verwarmd glas. Dit kan zowel op klei- en zand- als op veengrond geschieden mits voldoende vocht aanwezig is. Vooral aan de vroege rassen kan nachtvorst in sommige jaren veel schade toebrengen. De aardbeienteelt is een echte seizoenteelt met een geweldige arbeidstop tijdens de oogsttijd in Juni. Indien het eigen gezin geen voldoende arbeidsreserve heeft om deze arbeidstop op te vangen en indien de beteelDe oppervlakte groot is, moeten vreemde plukkrachten worden aangenomen. Ruim de helft van de aardbeienoogst wordt meestal op verschillende wijze door de fabrieken verwerkt. Een groot gedeelte hiervan is bestemd voor export.

Teeltgebieden.

A. worden geteeld in alle Eur. landen, in N. Am., Z. Afr. en Austr. De belangrijkste teeltgebieden in Ned. zijn: N.Brab., vooral in de Baronie van Breda, maar ook bij Bergen op Zoom en in O. Brab. Teelt in de open grond van Jucunda, Deutsch Evern en enkele minder belangrijke en nieuwe rassen. Kennemerland. Teelt in de open grond. Diverse rassen, o.a. Oberschlesien; in hoofdzaak voor de verse consumptie. Z-Holl. Eilanden. Teelt in de open grond. Het hoofdras is Jucunda. Bommelerwaard. Teelt in de open grond en onder koud glas (dubbele rijen). Het belangrijkste ras is hier Deutsch Evern. Teelt in de open grond. De belangrijkste rassen zijn Jucunda en Madame Moutôt. Verder liggen kleinere teeltgebieden in de O. Betuwe (Huissen), de Lijmers, bij Apeldoorn, Paterswolde en Roelofarendsveen.

Teeltgebieden in België, waar de totale oppervlakte ca 2.300 ha bedraagt: Duffel en Lint (Prov. Antwerpen). Teelt in potten, in verwarmde serres. Hoogstraten (Prov. Antwerpen). Vooral de Jucunda als vollegrond-a. voor de fabrieken.

Schipdaal (Brabant). In volle grond en onder ramen, voor rechtstreekse consumptie. Hier heeft jaarlijks een tentoonstelling plaats. Waasland (O. Vlaanderen). In volle grond en onder ramen.

Hier wordt veel aan sanitaire selectie gedaan om plantgoed tc winnen voor de andere teeltgebieden. Wepion Namen). Vanouds bekend teeltgebied. De laatste jaren neemt de teelt veel uitbreiding rond Broechem (Antwerpen) en Borgloon (Limburg).

Teeltmethoden.

1. Teelt in de open grond.

Planttijd in het voorjaar of in de zomer (half Juli-half Aug.); hoe vroeger men in de zomer kan planten des te zwaarder worden de planten en des te groter is de opbrengst het jaar daarop. Op bedden. Plantafstand van de rijen is 70 cm: in de rij afhankelijk van de zwaarte der planten. Ook wel 3 rijen per bed op 35 cm; in verband (Z.Holl.Eilanden). Meestal geplant in het voorjaar. Er wordt dat zelfde jaar dan geen oogst meer verkregen.

Om de grond toch nog rendabel te maken, worden de a. met andere teelten gecombineerd zoals met groenten of met bloembollen. In het eerste jaar laat men de bedden vollopen met aardbeiplanten, die het jaar daarop dragen. Deze methode is niet aan te bevelen voor rassen, die een zwaar bladgewas geven. In het tweede jaar wordt na de oogst een strook uit het midden der bedden weggeschoffeld.

Op rijen.

Rijenafstand 60-70 cm; de afstand in de rij is afhankelijk van de planten. De meest gebruikelijke methode bij zomerbeplanting (Bommelerwaard en elders).

Op pollen.

Rijenafstand 60-70 cm, in de rij 30-35 cm; na het eerste oogstjaar wordt om de andere rij een rij weggeschoffeld. Meest gebruikelijke methode in NV. Brab. bij voorjaarsplanting. In de eerste zomer worden de uitlopers geregeld afgesneden.

2. Teelt onder plat glas.

Dubbele of enkele rijen. Meestal ongeveer 12 planten onder één raam, variërend al naar De omstandigheden (planttijd, grond, zwaarte der planten); gewoonlijk worden per enkele bak 4 rijen planten, per dubbele bak 8-9 rijen planten in de lengterichting van de bak geplant, zodat er 3 x 4 planten onder één raam komen.

3. Teelt in kistjes in stookkassen:

vaak in druivenkassen. In Aug. wordt in de kistjes geplant: deze blijven tot Jan. buiten staan. Vervolgens worden ze in de kas gebracht, waar De temp. geleidelijk wordt opgevoerd. Oogst Mrt-Apr. Vooral in het Westland. In Duffel en Lint (België) zet men 2 planten per pot van 20 cm doorsnede, die verder behandeld worden zoals de kistjes.

4. Najaarsteelt. Indien men platglas-a. van half Mei af gedurende 6 weken door afscherming van het daglicht een kortedagbehandeling geeft van 10 uur (10 uur daglicht, 14 uur duisternis) verkrijgt men in Aug. een tweede bloei en in het najaar een tweede oogst van vruchten. Ook aan te bevelen met jonge planten, die na de kortedagbehandeling in de bak worden uitgeplant. Door gebruikmaking van verdere technische hulpmiddelen (koeling en belichting) is het mogelijk buiten het normale seizoen gedurende het gehele jaar rijpe a. te oogsten.
5. Plantmateriaal.

De ervaring heeft geleerd, dat het ongewenst is plantmateriaal voor een nieuwe aardbei-aanplant te nemen uit oude productievelden. A. kunnen nl. door velerlei ziekten worden aangetast, die de vruchtbaarheid ernstig kunnen benadelen.

In productievelden nemen deze ziekten steeds meer toe, terwijl er een afdoende bestrijding en selectie veelal is uitgesloten. Bovendien treden er licht vermengingen met andere rassen of wilde zaailingen op. Men neme daarom voor nieuwe velden geselecteerde planten, gekweekt op speciale vermeerderingsvclden en door de N.A.K.-B gekeurd op gezondheid, rasechtheid en raszuiverheid. In België heeft men andere keuringen.

Ziekten en plagen.

Van de vele ziekten en plagen van de a. noemen we slechts de belangrijkste en de meest voorkomende. Voor verdere bijzonderheden z. Tuinbouwgids.

Plagen.

(1) Aardbeibloesemkever. Kleine, zwarte snuitkevertjes, die de bloemsteelljes aansteken, waardoor de bloemknopjes verdorren en afvallen. Bestrijding met DDT. (2) Aardbeiknotshaarluis, Pentatrichopus fragaefolii. Kleine, bleekgroene bladluizen die weinig of geen directe schade aanbrengen, maar schadelijk zijn doordat ze de overbrengers zijn van virusziekten op a. Bestrijding door bespuiting met nicotine, parathion of TEP.

(3) Aardbeimijt, Tarsonemus pallidus. Het blad is misvormd, geremd in ontwikkeling en bronsgeel tot bruin verkleurd. De geelbruine 'mijten met hun witte larven en eieren zijn met de loupe zichtbaar. Bestrijding door het gassen van jonge planten in een goede gaskist met ’methylbromide; mijtvrij plantmateriaal kopen. Aantasting op het veld kan door een bespuiting met parathion of 2% ‘Californische pap met 0,2 % ’Derris enigszins worden tegengegaan, maar geeft geen afdoenDe doding van alle mijten.

(4) Bladaaltjes, Aphelenchoides fragariae en A. ritzema-bosi. Vooral in het voorjaar misvorming en opzwelling van bladen en bloeiwijzen met bloemen; misvorming van vruchten. Aangetaste planten zijn vaak vrijwel geheel onvruchtbaar. De ’aaltjes kunnen zowel in de plant (ook in de uitlopers) als in De grond zitten. Op besmette grond geen aardbeien planten. Geen planten nemen van zieke velden.

(5) Stengelaaltjes, Ditylenchus dipsaci. Symptomen als van bladaaltjes. Deze aaltjes kunnen zeer uiteenlopende gewassen aantasten, zoals rogge, klaver, uien, aardbeien, enz. Een aantasting van gezonde planten op grond, waarop nog nooit eerder a. hebben gestaan, wordt vaak door dit aaltje veroorzaakt.

(6) Larven van verschillende kevers kunnen aan de wortels en rhizomen vreten; de meest voorkomende zijn: engerlingen en De larven van de lapsnuittor. De bestrijding is moeilijk.

Schimmelziekten.

(1) Grauwe schimmel (Botrytisrot). De meest gevreesde ziekte tijdens De oogst bij warm, vochtig weer. Oorzaak van rol van de vruchten, maar ook van bladstelen en bladeren.

(2) Verticillum-vervelkingsziekte. Bruinzwarte, ingezonken vlekken op de bases van de buitenste bladen, die verwelken, de overige bladen zijn kort van steel en en dof geelgroen van kleur. Vooral optredend in zomer en najaar. Deutsch Evern is minder gevoelig dan andere rassen.

(3) Vlekkenziekten. Een tweetal zwammen veroorzaken respectievelijk paarsrode en paarsrood omrande vlekken op de bladen, nl. Diplocarpon earliana en Mycosphaerella fragariae. Te bestrijden door bespuiting met koperpreparaten.

(4) Zwart wortelrot (kanker). Bruine ingezonken rotte vlekjes op de jonge wortels; bladen klein, kortstelig, dof geelgroen. Afsterving van ernstig zieke planten, waardoor kale plekken op het veld. Bestrijding: grondontsmetting, waarvoor voorlopig alleen formaline wordt aanbevolen. Geen uitloperplanten nemen van zieke grond.

Virusziekten.

De meest voorkomende verschijnselen van Virus zijn kleinere en kortere bladen, gepaard met een gele verkleuring langs de bladranden welke vooral duidelijk zichtbaar is in de voorzomer en in het najaar. Bij gevoelige rassen zeer nadelig voor de productiviteit. Gevoelig tol vrij gevoelig: Deutsch Evern, Jucunda, Oberschlesien, Madame Moutôt; zeer weinig gevoelig Madame Lefeber en Frau Mieze Schindler. Bestrijding door selectie en bestrijding van de overbrengers: de bladluizen. Voorjaarsbont.

In het vroege voorjaar kunnen op de bladen van enkele rassen (Moutôt, Climax) onregelmatige witte, gele of lichtgroene vlekken voorkomen, die bij warmer weer in Mei geleidelijk verdwijnen. Later sterft het witte weefsel in het blad af. De oorzaak is onbekend. Selectie kan wellicht verbetering geven.

Rassen.

a. Eenmaal dragend in Juni.

Alle commercieel in Ned. geteelde rassen geven normaal slechts éénmaal per jaar een oogst. De belangrijkste rassen zijn nog steeds Deutsch Evern (vroeg), Oberschlesien en Madame Moutôt (middentijds; het laatste ook wel laat) en Jucunda :laat). In 1952 begon een nieuw Schots ras, de Auchincruive Climax (kortweg Climax), opgang te maken.

b. Maandbloeiers.

In particuliere tuinen teelt men wel doordragende kleinvruchtige, meest door zaad vermenigvuldigde a. van het bosaardbei type. zoals Baron von Solemacher. In Frankr., Duitsl. en Am. heeft men ook in het grootvruchtige type doordragende rassen. Hiermede bestaat in Ned. nog vrijwel geen ervaring.

Economische betekenis. Sinds de oorlog heeft de aardbeienteelt zich geleidelijk uitgebreid, zodat in 1952 het areaal ongeveer 1½ maal zo groot is als in 1939. Oppervlakte open grondteelt in 1939: 2400 ha: oppervlakte in 1950: 3600 ha. Glasteelt in 1950: 63 ha. De totale aanvoer bedroeg in 1949 ruim 16.000 ton (voor een waarde van ruim 14 millioen gulden), in 1951 22.000 ton. Normale goede opbrengsten zijn 10.000-15.000 kg per ha.

In de jaren na de oorlog zijn de prijzen zeer hoog geweest, sindsdien zijn ze echter sterk gezakt. De gemiddelde veilingprijs in 1950 was 70 ct per kg.

H. J. KRONENBERG / J. HIEMELEERS.