Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Celvocht

betekenis & definitie

is de vloeistof binnen in de cel, die de vacuole opvult. Het is een waterige oplossing van tal van stoffen, verschillend van samenstelling bij verschillende planten, verschillend ook in de weefsels van eenzelfde plant en in de meeste levende cellen ook aan voortdurende wisseling onderhevig.

De belangrijkste stoffen, opgelost in het celvocht, zijn koolhydraten, in hoofdzaak suiker, zouten van organische en anorganische zuren, eiwitstoffen en eenvoudige stikstofverbindingen, kleurstoffen en looistoffen. De suikers zijn vooral glucose, fructose en saccharose; andere koolhydraten zijn inuline, o.a. in knollen van dahlia en topinambour, en 'glycogeen in paddenstoelen.De zouten zijn meest verbindingen van K en Mg met z.g. plantenzuren, zoals appelzuur (veel in vetplanten), citroenzuur, malonzuur, barnsteenzuur. Zouten van anorganische zuren vindt men vooral bij bepaalde plantengroepen in het celvocht. Salpeterplanten (b.v. tabak) bevatten veel nitraat; halophyten of zoutplanten (b.v. zeekraal) veel chloriden. Oxaalzuur of zuringzuur vindt men aan Ca gebonden. Het komt bij de meeste planten voor, niet alleen in opgeloste toestand, maar ook in de vorm van kristallen afgezet. Sommige weefsels zijn er bijzonder rijk aan (kristalschede in wilgenschors, raphiden of kristalnaalden van Eénzaadlobbigen).

De in het celvocht opgeloste kleurstoffen bepalen vaak de kleur der organen, vooral van kroonbladeren. De rode en blauwe kleuren worden veroorzaakt door anthocyaninen, waarbij de reactie van het celvocht (zuur of basisch) veelal de doorslag geeft of de bloem rood of blauw is; de gele bloemen van toorts en vlasbek (niet het schitterend geel, dat b.v. boterbloemen vertonen door het voorkomen van chromoplasten) door xantheinen of anthochloren. Looistoffen, aantoonbaar door hun reactie met ijzerzouten (donkergroene tot zwarte kleuring), vindt men vooral in de bast van bomen (eik!), in onrijpe vruchten en in gallen (inkt!).

Eiwitstoffen en stikstofverbindingen, waaruit deze opgebouwd worden, veel in de vacuolen van rijpende, ook van kiemende, zaden (z. ook Aleuron). Alkaloïden, zoals morphine, cocaïne, atropine, in het c. zijn gewoonlijk aan plantenzuren gebonden. Behalve uit het oogpunt van stofwisseling hebben de in het c. aanwezige stollen ten dele ook betekenis voor de plant door het veroorzaken van de turgescentie.