Tot de b. (Beta vulgaris L.) behoren verschillende cultuurplanten. Hiervan zijn de tot de groentegewassen te rekenen kroot en snijbiet ouder dan de tot de landbouwgewassen behorende voederbiet en suikerbiet.
De kroot (Beta vulgaris L. var. rubra IL.) is gekenmerkt door een rode vleeskleur van de wortel als gevolg van het voorkomen van anthocyanen kleurstoffen. Ofschoon er een grote vormenrijkdom bestaat in looftype, vroegheid, vorm, grootte en kwaliteit van de biet, hangt toch de waardering van de rassen zeer nauw samen met de hoeveelheid kleurstof. De snijbiet (Beta vulgaris L. var. cicla L.) heeft in tegenstelling tot de kroot geen tot biet verdikte hoofdwortel. De bladeren en bladnerven worden als groente genuttigd.
Omstreeks 1700 is de voederbiet als voedergewas bekend geworden. Het duurde echter nog driekwart eeuw voordat aandacht aan de veredeling geschonken werd. Het is de grote verdienste van de Franse kweker DE VILMORIN, dat hij vormen kweekte, die als voorlopers zijn te beschouwen van het huidige rassensortiment met een grote variatie, vooral in vorm en drogestofgehalte der bieten. De vlezige wortel is een merkwaardige specialisatie, vooral wanneer men bedenkt dat de stamvorm, de zeebiet (Beta maritima L.), een taaie, vertakte wortel heeft.
In de praktijk worden de b. onderscheiden op grond van hun vorm en kleur alsmede op het rn.o.rn. diep in de grond zitten. Uit de voederbiet werd de suikerbiet gekweekt. Deze onderscheidt zich van de voederbiet door een hoog suikergehalte. De suikerbiet levert de grondstof voor de beetwortel suikerindustrie. Men rekent haar tot de handelsgewassen (z. Riet- en bietsuiker).
Doordat alle genoemde cultuurvormen van de biet kruisbevruchters zijn, is het noodzakelijk bij de zaadteelt daarmede rekening te houden (z. Zaadteelt Gebied).