Kleine snuitkevers, fam. Curculionidae, van tamelijk verschillende habitus.
Drie soorten in Ned. schadelijk voor de fruitteelt. A. pomorum L., de appelbloesemkever, grijsbruin, dekschilden met een lichte, V-vormige band achter het midden. De overwinterde kever steekt in Apr. met zijn snuit bloemknoppen van appel aan, zelden van peer, en voedt zich van het uittredend sap, misschien ook van het fijne knaagsel. In gemengde knoppen, op soortgelijke wijze aangeboord, legt hij telkens één ei en wel zo, dat dit te liggen komt in een meeldraad of helmhokje. De zich hieruit ontwikkelende larve vreet de groeiende knop van binnen leeg; deze opent zich niet maar wordt bruin als de larf volwassen is. In deze bruine, verdroogde knop (‘kappertjes’) heeft de verpopping plaats. In Mei/Juni verschijnt de jonge kever, die een onbeduidende skeleteervraat op de bladeren veroorzaakt en die in de tweede helft van de zomer onder bastschubbene.d. ter overwintering gaat schuilen. Bij een matig optreden is de schade gering zo niet nihil. Bij massaal optreden echter ernstige schade.
A.piri Bon. (= cinctus KOLL.), de perenknopkever, gelijkt op de vorige, is echter levendiger gekleurd, de witte dwarsband meer recht. De kever was vroeger zeldzaam, thans plaatselijk algemeen en zeer schadelijk op peer. De kever steekt in Sept. knoppen aan en legt er telkens een ei in: ontwikkeling van de larf in de knop gedurende de herfst of winter.
A.rubi HERBST, de aardbeibloesemkever, kleiner dan de voorafgaande, pikzwart, met fijne, grijzige beharing. De kever legt telkens één ei in bloemknoppen van frambozen, bramen en aardbeien en bijt vervolgens de bloemstengel door, zodat de aangetaste knop sterft en dikwijls afvalt. In deze knop heeft de ontwikkeling plaats. De imago overwintert. Soms zeer schadelijk. Bestrijding van de beide eerstgenoemde zeer effectief met DDT- of HCH-houdende middelen. Voor A.rubi is een goede bestrijding nog niet uitgewerkt.