(vroeger), gewas dat op de slechtste plaats in de vruchtomloop stond. Door de schaarste aan mest konden vroeger slechts enkele gewassen daarvan worden voorzien, bij voorkeur natuurlijk die, welke zonder een behoorlijke bemesting een misoogst zouden geven.
De daarop volgende gewassen moesten het dan met weinig mest of met de steeds minder krachtig wordende nawerking van de mestgift in voorafgaande jaren stellen. Als laatste in de reeks moest de a. v. dan in staat zijn om zich op een zeer laag voedingspeil, en tegen de concurrentie van de geleidelijk in aantal toegenomen onkruiden in, nog redelijk te ontwikkelen. Haver was een veel hiervoor gebruikt gewas, in het volgende jaar gevolgd door ‘braak. Thans geeft men, zo mogelijk, alle gewassen een bemesting, die optimale opbrengsten mogelijk maakt en kan men dus nauwelijks meer spreken van a. v. Soms spelen ze nog een rol bij het uitboeren van gronden, zoals dat een enkele keer plaats vindt bij wisseling van pachter.