Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Concurrentie

betekenis & definitie

(plantensoc.) treedt op zodra de vraag naar levensbehoeften het aanbod overtreft; dus dan, wanneer twee of meer plantenindividuen gezamenlijk hogere eisen aan hun omgeving stellen dan die omgeving ter beschikking heeft. Definitie : de actie tussen planten, van dezelfde of verschillende soort die overeenkomstige behoeften hebben aan voedsel, licht en water, waarbij ze elkaar wederzijds beperken in hun uitbreidingsmogelijkheden.

Universeel verschijnsel, dat grotendeels het samenleven der planten bepaalt. C. vernauwt de actuele oecologische spanwijdten der soorten en verhoogt dus hun indicatie-waarde voor het milieu; leidt tot sociale structuur en is voorwaarde voor het ontstaan van een phytocoenose uit een open pioniervegetatie. Directe c.: verdringing, b.v. bij te dicht opeen zaaien; indirecte c.: de ene plant onttrekt water of voedsel aan de grond ten koste van de andere, of beïnvloedt de ander door schaduw, dan wel door de productie van humus of van groeibevorderende of antibiotische stoffen. Zijn de partners ongelijkwaardig (b.v. boom-kruid), dan spreekt men niet van c., maar van prioriteit.

Het vermogen van planten om zich door hun groeikracht te handhaven of zelfs uit te breiden te midden van andere, noemt men concurrentie-vermogen. Dit is de factor, die uiteindelijk bepaalt, welke planten tenslotte de strijd om het bestaan wel of niet tot een goed einde zullen voeren; ze is afhankelijk van allerlei erfelijke eigenschappen, maar bovendien van de uitwendige groeiomstandigheden. In de regel hebben goede groeifactoren een optimaal concurrentie-vermogen ten gevolge, hetgeen blijkt, doordat de soort veelvuldig voorkomt of zelfs overheerst in een bepaalde plantengemeenschap.

Het omgekeerde is niet zo algemeen geldig. Zo is het heel goed mogelijk, dat bij langzame wijziging der groeiomstandigheden in ongunstige zin een bepaalde soort op de voorgrond gaat treden, alleen omdat ze zich beter dan de nabuursoorten aan de veranderde omstandigheden kan aanpassen; bij teelt van zo’n soort in monocultuur (onder uitschakeling dus van de c. van andere soorten), blijkt ze dan haar optimum onder andere omstandigheden te hebben, hetgeen b.v. te zien is aan forsere groei en rijkere bloei.

Condensatie

is de overgang van de damp- in de vloeistoftoestand. Daarvoor is nodig, dat de damp de verzadigingsdruk bij de heersende temp. bereikt of, bij destillatie, de temperatuur bij de heersende druk tot het condensatiepunt daalt. Bij de waterdamp in de atmosfeer treedt meestal oververzadiging op door afkoeling, waarbij de temp. beneden het dauwpunt daalt. Van minder belang voor de wolkenvorming is de c., die optreedt wanneer bij voldoende vochtigheid vermenging plaats vindt van luchtlagen van verschillende temp. Door afkoeling treedt aan de aardoppervlakte c. op in de vorm van dauw; in de onderste luchtlagen als mist en in de hogere lagen in de vorm van wolken. In de vrije atmosfeer is daarvoor de aanwezigheid van condensatiekernen vereist.

< >