Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Onkruiden

betekenis & definitie

zijn planten waarvan het voorkomen op een bepaalde plaats ongewenst is. Eigenschappen, welke een plant tot o. kunnen maken, zijn: het concurreren met cultuurgewassen (ruimte-, vocht-, licht-, warmte-, voedingsstoffen-concurrentie); het bezitten van giftige eigenschappen voor vee; waardplant zijn van voor cultuurgewassen schadelijke insecten, fungi of viren; het veroorzaken van moeilijkheden bij de oogst van gewassen en bij reiniging van zaaizaad; het veroorzaken van brandgevaar, obstructie in waterwegen, ballastbedverzakkingen bij spoorbanen etc.

De beoordeling van de onkruideigenschappen van een bepaalde plantensoort wordt sterk beïnvloed door de aard van de groeiplaats en de intensiteit van voorkomen.1. Voor o. in Ned. en België, z. Akkeronkruiden en Weide-onkruiden, alsmede Onkruidzaden.
2. (Indon.) In trop. gebieden omvatten de o. naast kruidachtige ook houtige gewassen.

In Indon. heeft men thans ten gevolge van nieuwe landbouwk. inzichten het clean-weeding systeem verlaten en is men overgegaan tot selected-weeding, daar dit erosie voorkomt en de o. tevens veelal als groenbemesting in het cultuurplan dienst kunnen doen (b.v. Salvia- en Ageratam-begroeiing in koffietuinen) naast de groenbemesters-grondbedekkers der leguminosen of door verdringing van schadelijke onkruiden (b.v. Lantana camara ter bestrijding van alang-alang).

De onkruidflora draagt meestal een m.o.m. uitgesproken locaal karakter, naargelang van de standplaats en haar factoren: temp., licht, vochtigheid, bodemeigenschappen, en de invloed van de mens, die een ingrijpende verstoring in het biologisch evenwicht van een streek kan veroorzaken door ontginning, cultuuraanleg, invoer van gewaszaden, waarmede onkruiden meereizen: op deze wijze zijn in Indon. zeker ten minste 50 onkruidsoorten uit Z. en M. Am. geïmporteerd. Uit trop. Afr. is slechts één soort bekend: Crotalaria striata. Bepaalde o. kunnen als gids dienen bij het verkennen van de vruchtbaarheid van een terrein, b.v. een dominerende vegetatie van bepaalde composieten wijst in de regel op een goede grond, bepaalde varens en varenachtigen op een minder gunstige; andere onkruiden op een vochtige, slecht doorlatende grond; ook de stand van de o. op zichzelf, b.v. de alang-alang, kan een aanwijzing zijn voor de mate van vruchtbaarheid van de grond. Tot de bepaald schadelijke o. behoren in de eerste plaats vele grassen en schijngrassen en in het bijzonder die met een bodemuitputtend stelsel van wortels en wortelstokken, die het cultuurgewas beconcurreren. Het meest berucht is wel de alangalang (Imperata cylindrica BEAUV.) , een gras der hete en droge gebieden van het Verre Oosten.

Als pendant van de alang-alang in andere oecologische milieux mogen enkele andere grassen genoemd worden: de lampoejangan (Panicum repens L.) van de vochtige koelere streken en het hardnekkige schijngras teki (Cyperus rotundus L.), dat op niet te droge koele en warme standplaatsen voorkomt, op cultuurgronden, grasvelden en wegen, dikwijls door het steenslag of asfalt heenbrekend. Als gevolg van het steeds acuter wordende arbeidsprobleem wordt tegenwoordig volle aandacht besteed aan de gemechaniseerde onkruidbestrijding met chemicaliën en groeistoffen, al of niet selectief werkend, die speciaal voor de tropen, met hun zeer gunstige groeiomstandigheden voor o., van groot belang kunnen worden. Tot dusver beweegt deze toepassing zich echter meer op experimenteel gebied dan op dat van de praktijk. Hoewel voor de bestrijding van verschillende o. met chemicaliën markante successen zijn bereikt, is de toepassing in het groot praktisch alleen weggelegd voor kapitaalintensief gedreven Westerse ondernemingen. De grote massa der bevolking en de kleine ondernemers kunnen de aanschaffing van weedkillers en apparaten niet bekostigen en blijven aangewezen op handenarbeid.W. H. SCHREUDER.

3. (bosb.) Het overvloedig optreden van ongewenste kruiden in de bossen is extra schadelijk wanneer men deze wil verjongen. Men spreekt dan van onkruidverwildering. Hierdoor wordt de ontkieming en vooral het opgroeien van de zaailingen soms sterk gehinderd of onmogelijk gemaakt. Er moeten dan maatregelen worden getroffen om het onkruid te onderdrukken of te verdelgen, hetgeen meestal geschiedt door een- of meermalen oppervlakkig bewerken van de grond (omploegen, roleg, Frischling, e.d.).