Zodanig; zo’n (gevolgd door een znw. in ’t enk.), zulk(e) (gevolgd door een znw. in ’t mv. óf door een stofnaam); dergelijk; - (in zelfst. gebruik) als zulkdanig, als zodanig, in die kwaliteit; hij is onderwijzer, en als zulkdanig gedraagt hij zich in alle omstandigheden.
Dat aan zulkdanige behandeling, die onmenselijk is, subiet een einde moet komen, TEIRLINCK 1952, 1, 77.
Ik bedacht wel dat een zulkdanig bezoek niet in de smaak van Burchtheer zou vallen, TEIRLINCK 1952, 1, 204.
Het is waar dat men zich ter nauwernood aan zulkdanige voorschriften gelegen laat, maar men zorgt er stiptelijk voor dat de schijn blijft gered, TEIRLINCK 1952, 2, 177.
Diep in zijn wezen onderhoudt een zulkdanige levenswijze een angstige woeling, een ziekelijke ongedurigheid die in zijn ogen niets anders zijn dan de duivelse uitvloeisels van zijn oude haat, TEIRLINCK 1952, 2, 177.