Klein heelkundig mes; lancet, vlijm; vooral nog in de verb. zo scherp als een vliem, snijden als een vliem.
Het was P. of ze hem van alle kanten in zijn gezicht sloegen en of ze iets deden met een fijn vliem aan zijn hart, WALSCHAP, Volk 117 (1930).
Afl.: vliemen, (inz. litt. t.) snijden, vlijmen, inz. van pijn (Een pijnscheut vliemde door zijn been toen Jackie onverhoeds en krachtig remde, VAN AKEN 1958, 122).