Met (een bep. hoeveelheid) drank of met dat wat de drank bevat als object: opdrinken, leegdrinken.
Ge zegt wel dat die mannen van ons geen drinkers zijn, maar met Nieuwjaar hebben ze hier toch op hun gemakske drie bakken bier verdronken, Gehoord te Boom febr. 1979.
Opm.: In de standaardt. wel m. betr. t. geld, goed, bezit e.d.: met drinken opmaken, verspillen, verdoen.