In Vl.-België zeer gewoon in de gemeenz. spreekt., in de bet.: van elkaar, uit elkaar; ook: aan stukken; van pers. ook gescheiden. Die twee zijn al zeker een jaar vaneen, Gehoord te Boom nov. 1977.
Opm.: In de standaardt. zo goed als volledig verdrongen door uit of van elkaar e.d.
- Zie ook WNT XVIII, 442 e.v., ook voor versch. samenst. met vaneen-.