Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitweg

betekenis & definitie

1. Weg waarlangs een voertuig de garage e.d. verlaat: uitrit; - ook: afrit (van een autoweg); soms bep.; uitrijstrook (in tegenst. tot invoegstrook).

Dit mooie bord staat amper enkele tientallen meters verder, maar dan aan de rechterkant van de weg.

Nu kan de verwarring kompleet worden, want hier blijkt de rechtse uitweg plots niet meer naar de E10 te lopen, Touring 7/4/1977, p. 21.

Een woonhuis met tuin en uitweg, gelegen te Deinze, Gentenaar 11/4/1977.

Te koop: mooie woning met uitweg, Boom 26/5/1978.

2. Ter aand. van de toekomstmogelijkheden na voltooiing van een bep. studie; ook: mogelijkheid om naar een ander schooltype over te stappen.

De Centrale voor Studie- en Beroepsoriëntering ... heeft gemeend hen te hulp te moeten komen door de publikatie van een boek waarin niet minder dan 321 studiemogelijkheden aan bod komen ... .

De meeste mogelijkheden worden uitvoerig besproken: toelatingsvoorwaarde, studieduur, studie-inhoud, beroepsbeschrijving, uitwegen en scholen, Alumni 1978, 2, 23.

< >