Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tutter (tuter)

betekenis & definitie

Voorwerp dat zuigelingen en peuters in de mond wordt gegeven om hen te bedaren: zuigdot of (fop)speen; ook in toep. op het mondstuk van een zuigfles.

- Zie ook de dialectwdb., o.a. C., F. en L.-C.

Mieke wiegt Delleke, dat met een tutter in zijn mondje te sluimeren ligt, CLAES, Sichemsche Novellen 32 (1921).

Een moeder had haar kindeken weggestopt in een klokkekast... . Ze had nog goed zijn tutterken in suiker gedopt, om het stil te houden. De soldaten zochten en ... ze vonden niets, WALSCHAP 1935, 34.

Mijn kind krijgt geen tutter, Vrouw en Wereld febr. 1976, p. 10.

Belangrijke noot voor de gezinnen met kleinere kinderen: Jullie brengen mee: papflessen, tutters, pampers en dergelijke meer .... Wij zorgen voor dienstverlening en speelgoed, Op een uitnodiging voor een jubileum Roeselare febr. 1981.

Sam.: tutterfles, zuigfles (Ze heeft in Kobeke zijn tutterflesch al twee keeren een beetje Sinter-Bavowater gegoten, CLAES 1933, 44.

Het geitje moest nog met de tutterfles grootgebracht worden, BRT-uitzending 9/1/1980).

< >