Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

truten

betekenis & definitie

(Flauwe) grappen maken, gekheid maken, schertsen.

Afl.: truter, grappenmaker, grapjas (Andere truters besmeurden hun lang vrouwenhemd met strepen mostaard en zongen het gewaagd liedje van Mie de Mut, VAN LOOY 1945, 96.

Dominus Vobiscum en Jorre Jorissen bespraken soms al eens de toestanden op de wereld. Bijzonder nu dat er zo’n sensationele linkerd aan de leiding was in Duitsland ... . De kaiser was ook genen truter, maar den dezen evenmin, geloof ik, DE RIDDER 1966, 58);

- truterij, onzin, gekheid, flauwekul (Bij ieder van zijn bezoeken vertelde de pastoor wat van ’t Kindeke Jezus en Ons-Lieve- Vrouwke ... en dan keek de Witte naar de kant van de meisjes, omdat hij overtuigd was dat die truterij alleen voor hen was, niet voor de jongens, CLAES 1955, 22); truut (zie ald.).

< >