Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

trafiek

betekenis & definitie

Verkeer; vand. ook: drukte, beweging; - in ’t bijz.: handelsverkeer; handel, m.n. ongeoorloofde handel; - (gewest.) zwaar werk.

Als men de bijbel leest, moet er vroeger nogal wat trafiek (verkeer) geweest zijn tussen de hemel en de aarde! Er werd doorlopend neergedaald en opgevaren. Het is rustig geworden de laatste tijd. Behalve af en toe een starfighter, VANHAVERBEKE 1971, 51.

Op uitzondering van kolen en kooks verbeterde de trafiek voor alle goederen, Gazet v. Antw. 1973.

Nu was het de beurt aan dokter D. zonder wie het voor de ex-wielrenners niet mogelijk was geweest de trafiek zo enorm uit te bouwen, Nieuwsblad 23/6/1977.

Al dient er wel aan toegevoegd te worden dat ook de Scheldehaven in het voorjaar toevallige trafiek te verwerken kreeg ingevolge de tijdelijke moeilijkheden in naburige havens, Gazet v. Antw. 3/7/1977.

Er is sprake van «een toestand van permanente lichtvaardigheid in het onderhoud van sporen op een vak dat een grote en vaak zware trafiek te verduren krijgt», Gentenaar 28/7/1977.

Sam.: trafiektoename (Trafiektoename in haven van Amsterdam, Gazet v. Antw. 1973).

< >