Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tenemaal (tenenmale)

betekenis & definitie

Geheel, helemaal, ten enenmale.

Hij scheen zich dan plots te herinneren dat ik met een nog tamelijk wankele gezondheid vertrokken was, en vroeg: ‘Zijt ge nu tenemaal genezen?’ TEIRLINCK 1952, 1, 232.

Staat men tegenover zovele menselijke ellenden met een gepantserd hart, men kan er nooit tenemaal gevoelloos aan voorbijgaan, TEIRLINCK 1952, 2, 54.

De neo-gotieke villa’s van onze flaminganten missen tenemale de dramatische ruimte, het licht en de beweging, die juist zo kenmerkend zijn voor het Vlaamse genie van de Middeleeuwen, Knack 18/4/1973, p. 63.