Selderie, selderij.
De familie en Deedee herhalen wederzijds ..., dat het weer mee wil voor de tijd van het jaar, dat de selder al schoon staat, CLAUS 1966, 20.
Hij zag het wit gat van een konijntje tussen de selders weghuppelen, TIMMERMANS 1966, 68.
Een hovenier met prei en selder voor mijn soep, WALSCHAP 1975, 69.
Hak de bacon met de selder en de knoflook, Kookkunst 4, 44 (c. 1977).
Ook o.a.: BOON 1972, 86. Vrouw en Wereld juni 1976, p. 19. Gazet v. Antw. 21/4/1977. Gentenaar 26/7/1977.
Sam.: selderplant (Koken ± 1968, 19);
- seldersoep (Wdl.) (Koken ± 1968, 19);
- seldertakje (Vrouw en Wereld maart 1974, p. 13 en nov. 1977, p. 25).