(Hoge) hak van een schoen; thans vooral in de gemeenz. uitdr. (iem., iets) aan zijn pollevieën lappen e.d., aan zijn laars lappen, zich niets aantrekken van (iem., iets) enz.
Nonkel Mak mag zijn wie hij wil, hun pollevieën vagen zij aan hem. Goed weten, TEIRLINCK 1952, 1, 104.
Het komt hierop neer dat het ten slotte niemand in de gemeente aangaat, vermits men toch wat ook, in verband met de Burcht, triomfantelijk aan zijn pollevieën lapt, TEIRLINCK 1952, 2, 213.
Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat zat hij in zijn kelderken gedoken, sneed zijn leer, trok zijn pekdraad, lapte pollevieën, hamerde op hak en zool, slaafde dat het tot bij de buren stoof, VERMEYLEN 196Z, 11.