Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

poesjenel

betekenis & definitie

1. Ben. voor de grote, ruwe poppen aan stangen (in het traditonele primitieve poppentheater): hansworst, marionet; - minder gewoon: pop (van een moderne poppenkast).

De eigenaar van den poesje in de Van Craesbeekstraat was beeldhouwer van beroep en zijn poesjenellen waren echte kunstwerken, VAN LOOY 1945, 12.

2. Pers. zonder eigen wil, die doet wat anderen hem laten doen: marionet; iem. als poesjenel gebruiken.

‘Weet ge dat men Jan de Lichte in zijn jonge jaren ‘Klijster Licht’ noemde? ... de grappenmaker, de olijke kwant, die een gans dorp met zijn streken kon doen schaterlachen. Welnu, ge ziet het, hij is dat nog altijd, en hij zal dat altijd blijven. En hoe is hij nu in gezelschap van die poesjenellen gekomen?’ BOON 1975, 182.

Sam.: poesjenellenkop; poesjenellenpop; poesjenellenspel (VAN LOOY 1945, 12); poesjenellentheater, marionettentheater, poppentheater.

< >