Schuldig, inz. in de verb. zich plichtig maken aan; - ook in zelfst. gebr.
Als de bel in het kleine torentje te kleppen begon, werden haar oogen kleiner. Het was of ze de plichtigen opriep, die voor haar te verschijnen hadden, om straf naar schuld uit haar mond te vernemen, VAN HEMELDONCK 1945, 28.
De gangster had zich plichtig gemaakt aan een viertal overvallen in België, Gazet v. Antw. 8/4/1977.
De man was reeds eerder uit ons land gezet, had zich plichtig gemaakt aan diverse diefstallen en bleek ten slotte uit een Franse gevangenis ontsnapt, Gazet v. Antw. 4/5/1977.
Beklaagde heeft zich plichtig gemaakt, als vertrouwensman, aan verduistering van gelden en giften in natura aan de geteisterde Ruisbroekenaars, Gazet v. Antw. 26/6/1977.
Na een langdurige ondervraging bekenden zij zich plichtig te hebben gemaakt aan de talrijke diefstallen met inbraak die de jongste weken te Mechelen werden vastgesteld o.m. in het stedelijk zwembad, Gentenaar 16/8/1977.
Opm.: In de standaardt. vero. (freq. 0); thans uitsl. in sam. als dienst-, schoolplichtig enz.