Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

plodderen

betekenis & definitie

1. In water, modder, slijk e.d. ploeteren; - (met de voeten) door water, modder e.d. plonzen; baggeren; soms bep.: slobberen.

Daar liep een hen door den boomgaard, daar plodderde een eend in den vijver, daar hapte een karper naar een vlieg, CLAES 1933, 195.

2. Nat en morsig werk verrichten, zoals wassen, schrobben enz.: plassen; - ook: (water) morsen, knoeien.

Afl./Sam.: geplodder, geploeter, ook: gemors; plodderaar, ploeteraar, ook: morser, knoeipot (inz. met water e.d.); - plodderbad(je), (gemeenz.) ondiep zwembad voor kleine kinderen: kinderbad(je), (gemeenz.) kikkerbadje; plodderhond, (eig.) hond die graag in water ploetert; vaak oneig. in toep. op pers.: morser, knoeipot enz. (Zij zwemt naar ons toe en grijpt de lijn die wordt uitgeworpen. Zij schudt zich als een plodderhond als zij aan dek is, DE PILLECYN 1962, 69); plodderwas(ke), kleine was; plodderwerk, knoeiwerk.

< >