M. betr. t. zaken: plaatsen, installeren; (de elektriciteit) (aan)leggen;
- (wederk.) van pers.: zich ergens placeren, zich ergens vestigen, ergens een zaak openen enz.;
- (geld) plaatsen, beleggen, investeren;
- een woordje placeren e.d., een woordje meepraten, een duit in het zakje doen enz. (naar fr. placer un mot).
Je mocht er van zeggen wat je wilde, voor ene van een „Soldenhuis” kon hij een aardig woordje placeren en wist hij heel wat, DE RIDDER 1966, 67.
Die ouders zouden alle offers doen en desnoods hun laatste centjes placeren in een zaak voor hun zoon, PAUWELS 1971, 90.
Ik ben alleen als vrouw in het bestuur en moet soms heel wat doen om een woordje te „placeren”, maar het gebeurt en dat is het belangrijkste, Vrouw en Wereld nov. 1973, p. 10.
Alle tien minuten zei iemand iets over geld. Geld verdienen of geld placeren, WALSCHAP 1976, 143.