(De keel, de pols) opensnijden, doorsnijden; (de keel) afsnijden.
Juist toen zij in de kalmte dat kinderkeeltje wilde oversnijden vielen de twee mannen op haar, WALSCHAP 1939, 99.
Hij denkt aan Achiel, die in de gevangenis zit en niet ophoudt de Karot uit te moorden, en hij geeft ... zijn voornemen te kennen de kerel, bij zijn vrijlating, de keel over te snijden, TEIRLINCK 1952, 2, 103.
Die cipiers ... die zijn maar vriendelijk voor de eigenlijke grote booswichten; zo iemand die zijn vrouw de keel heeft overgesneden, daar hebben ze respekt voor, DE PILLECYN 1962, 105.
Toen de kinderen ingeslapen waren nam H. een slagersmes en sneed er de aders van Christian mee over, Gentenaar 16/8/1977.
Omdat zij een scherf wou om haar polsen over te snijden, BROUWERS 1978, 215.
