I. Als bnw.
In de verb. (iem., iets) onverlet laten, m. betr. t. pers.: iem. negeren, links laten liggen; m. betr. t. zaken: onaangeroerd, onbesproken laten; ook: (een poging) onbeproefd laten enz.; - niets onverlet laten, alles in het werk stellen.
Wij zullen dat onderwerp maar onverlet laten. Iedereen laat hen onverlet, Keurig Ndl. 1973, 250.
Gezien Merksem niets onverlet wil laten om zich in derde te handhaven, Gazet v. Antw. 21/4/1977.
II. Als bijw.
Dadelijk, meteen, direct, aanstonds; zonder tijdverlies.
Opm.: In de standaardt. wel: onbelemmerd, onverhinderd; ongedeerd, zonder letsel.