Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

onverwacht(s)

betekenis & definitie

In de verb. op het onverwacht(s), onverwacht(s), geheel onvoorzien.

Dan kon ik den zandweg inrijden, naar de hoeve toe en ginder aangereden komen op het onverwachts. Ze zouden verwonderd zijn, VAN HEMELDONCK 1946, 18.

’s Middags (komt) pater Canisius op bezoek. Op het onverwacht staat hij daar. Hij is oud geworden, WEYTS 1950, 232.

In de lente kwam hij op het onverwachts naar huis met een gouden medalie: hij was officier geworden in de Orde van Oranje-Nassau, LIA TIMMERMANS 1962, 163.

< >