1. (Een getuige, een verdachte enz.) ondervragen, (ver)horen, in verhoor nemen.
Het was echter bevreemdend, over die diefstal van de goudstukken hoorden we nooit een woord reppen, niemand kwam ons lastig vallen, niemand werd onderhoord of weggeleid, BOON 1961, 88.
De gendarmen kwamen en waren brutaal, en veel mensen werden onderhoord, DE PILLECYN 1962, 97.
Ik ben wellicht in staat een zo neutraal mogelijk relaas te geven van de feiten. Het schijnt dat u mevrouw Braun gisteren onderhoord heeft, VAN REMOORTERE 1965, 125.
De moeder en de twee zusters van het slachtoffer werden onderhoord, Gentenaar 11/5/1977.
Er worden 26 getuigen onderhoord. Vermoedelijk zullen de debatten maar drie dagen in beslag nemen, Gentenaar 22/5/1977.
S.V. werd gisteren door de politie onderhoord omtrent het roken van marihuana, en het verder doorgeven van dit verdovend goedje aan een minderjarig meisje, BOON 1977, 150.
Ook o.a.: VAN DEN MAELDERE 1946, 59. BROUNS 1951, 49.
2. (Een leerling enz.) overhoren.
Afl.: onderhoorde, ondervraagde (De onderhoorden trokken regelmatig voorbij, STREUVELS 1964, 100); onderhoring, overhoring (Een feit is dat bepaalde leraren over (mondelinge) onderhoringen spreken, Taalb. 1964, I, 79).