Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

naamstem

betekenis & definitie

M. betr. t. de verkiezingen: voorkeurstem.

Ik weet er ook niet genoeg van. Ik weet ... dat er lijststemmen bestaan en naamstemmen of voorkeurstemmen ..., dat een aftredend senator kan herkozen worden enz., FLORQUIN 1972, 49.

Een blauw kiesfoldertje prees hem aan als een „goede belegging”. Hij kwam met 1.911 naamstemmen uit de bus, Gentenaar 13/5/1977.

In 1976 werd Geert met 1.000 naamstemmen gemeenteraadslid te Izegem, Uit een verkiezingsfolder van de Volksunie Hooglede 17/12/1978.

Kopp.: naamstem-titularis (Door één naamstem-titularis drukt men uit: 1. dat men de partij van eigen keuze in het parlement wil 2. dat men niet akkoord is met de volgorde der kandidaten-titularissen: men wil de vrouwelijke kandidaat op de eerste plaats erdoor, en vult daarom het bolletje in naast haar naam, Vrouw en Wereld maart 1974, p. 3.).