Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

malchance

betekenis & definitie

Tegenslag, tegenspoed; pech; ook: tegenvaller, strop; vooral in de verb. (veel) malchance hebben (met -).

Nonkel herbegon: Eerst zien dat ge aan een goeie vrouw geraakt eh. Ja, hij heeft de laatste tijd veel malchance gehad, betoogde tante loslippig. Vrouwen zijn er genoeg zei nonkel Louis, PAUWELS 1971, 97.

In onze congé hebben we weeral malchance gehad met het weer, Gehoord te Mechelen sept. 1978.