Franstaligheid; als coll. bep. ter aand. van de groep van Franssprekenden die in België een bewuste verfransingspolitiek voeren.
Brussel, waar de Vlaamse meerderheid van het land in haar eigen hoofdstad voor haar elementaire rechten moet optornen tegen een pretentieuze, soms agressieve en zeker amechtige frankofonie, Erfdeel 1979, 656.