Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

eng

betekenis & definitie

In enkele toep. die in de standaardt. niet meer voorkomen: van ruimten, doorgangen e.d.: nauw, smal; van kleren: strak; - van een gezelschap, (familie)kring: besloten.

Daar schuift zij in het enge hemdje, baadt even de voeten nog om er het zand van weg te spoelen, TEIRLINCK 1951, 1, 124.

De gang is daar tamelijk eng, zodat zij tegenover elkaar staan, zeer dichtbij, TEIRLINCK 1952, 2, 81.

Nog verder liepen drie jongens, met schooltassen zwaaiend, de enge dorpsstraat af, VAN AKEN 1965, 131.

De begrafenis en de bijzetting in de familiekelder (heeft) plaatsgehad in enge familiekring, Gentenaar 12/8/77.

Sam.: enggeestig (Wdl.), bekrompen, kleinzielig; vand.: enggeestigheid.

< >