(Iem.) afkerig maken, genoeg doen krijgen, doen walgen; (van iets) gedegouteerd zijn, er genoeg van hebben, er van balen.
Toen koos hij mij als het mikpunt van zijn schimpscheuten en stelde me aan Suzy voor als een authentieke maagd. Hetgeen Suzy geïnteresseerd als het tegenovergestelde scheen te interpreteren. Toen zuchtte hij gedegouteerd en excuseerde zich voor een moment, LEBEAU 1962, 107.
Ik heb mij tot den handel begeven als tot een middel, niet als tot een doel, nadat men mij grondig had gedégouteerd van de schoonheid, althans van de litteraire, GIJSEN 1966, 10.
«Toneel» en «zich afspelen» alweer heel provocerend in één en dezelfde zin. Welnu, IK, en ik mag er uiteraard aan toevoegen: ook U bent gedegouteerd van dat zich herhaaldelijk «afspelen» op het toneel! VAN DEN BROECK 1972, 11.