Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

debiet

betekenis & definitie

1. Wijze van debiteren, voordracht.

Het is mijnheer Terve..., die het woord moet voeren om de hoge gastheer te bedanken. Hij is zelf zeer voldaan over het debiet van zijn speech,... die hij in één adem... aardig weet weg te werken, TEIRLINCK 1952, 1, 46.2. Vermogen, capaciteit, bep. in toep. op de hoeveelheid doorstromend water, bloed enz. per tijdseenheid: die pomp heeft een te klein debiet; (aardr.) van een rivier e.d.: hoeveelheid water (uitgedrukt in kubieke meters) dat per seconde aan een bep. punt voorbijstroomt; in Nederl. is de gebruikelijke term: afvoer.

Alles wat voorbereid is klinkt vals en theatraal. Gevoel moet ik die heren geven, woorden die zó opwellen uit het hart. En al zeg ik het zelf, het mijne heeft een debiet als weinig harten geven, ELSSCHOT 1960, 649.

De gemeente Florenville heeft de bronnen van Chassepierre, met een debiet van 2.000 m3 per dag, verkocht aan een interkommunale watermaatschappij, Gentenaar 12/8/1977.