Hospitaalsoldaat, inz. geestelijke die als zodanig zijn militaire dienstplicht vervult; (gemeenz., scherts.) hospik.
De brankardiers, vaak barse vlegels, werden voor hem zo voorkomend zacht als de nonnen-verpleegsters. Dagelijks ausculteerde de kolonel-arts de geprivilegieerde patiënt, BRULEZ 1950, 183.
In 1957 werd hij... benoemd tot professor in de dogmatische teologie van het opleidingscentrum voor geestelijke brankardiers te Aalst, Gazet v. Antw. 6/7/1977.
Toen heb ik ook, samen met zovelen, 18 maanden legerdienst gedaan als geestelijk brancardier, Alumni 1980, 3, 7.
Opm.: In de standaardt. wel, hoewel thans w.g. (freq. 0), in alg. zin: brancarddrager.