Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

bezien

betekenis & definitie

(Iem.) aanzien, aankijken; (iem., iets) (met opmerkzaamheid) bekijken; ook in de verb. veel beziens hebben, veel bekijks.

Wanneer zij Achiel beziet, wordt zijn bloed ongedurig, want er zijn op de hele wereld geen vreemder ogen, TEIRLINCK 1952, 2, 13.

De buren waren voorzeker reeds bezig mekaar hoofdschuddend te bezien en te zuchten: «Die van nummer zestig zijn wéér aan de gang,» DURNEZ z.j. (± 1958), 33.

Zij bezag zijn hogen hoed en zijn zwart kazaksken en vroeg vol schrik: «Och Here toch, de Paster is toch zeker niet ziek, Mijnheer Doctoor?» LIA TIMMERMANS 1962, 27.

Opm.: In de standaardt. in deze toep. alleen nog in wederk. gebruik: zich in de spiegel bezien; daarnaast ook in de bet. ‘overwegen’.

< >