Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

aangaan

betekenis & definitie

1. Vertrekken, opstappen (Gall-, naar fr. s’en aller).

Kom op, ’t is tijd om aan te gaan, Gehoord te Boom 1977.

2. Inz. in notariële advert.: (een huis e.d.) betrekken, aanvaarden, in gebruik nemen.

Notaris J.J., te Heist op den Berg, zal openbaar verkopen... : Een woonhuis met alle aanhorigheden.... Aan te gaan: dadelijk. Te bezichtigen: de zaterdag tussen 14 en 16 uur, Klokske 27/4/1978.