aangaan
(1961) (< Fr. ‘s’en aller’) (wielr.) plotseling beginnen te sprinten, demarreren. In Vlaanderen behorende tot het gewone taalgebruik (weggaan, vertrekken), in Nederland vakjargon. In het Franse argot: se magner le trombone. • Jaap Kersten stond nog een beetje na te hijgen van de sprint, die hij voor De Haan had moeten 'a...