(1899) (inf.) gezeur, gezanik. Vaak eufemisch verkort tot geoha*. Kijk ook onder ouwehoeren*. Van de Nederlandse schrijver Gerard Reve zijn de gevleugelde woorden: 'Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust.'
• Ik heb genoeg van jouw ge-ouwe hoer! Ik heb van jòu niks te leeren. (H. Heijermans: Kamertjeszonde. 1899)
• 'Nee, geeneens,' antwoordde ik, en ik had ze wel aan wille blaffe met d'r geouwehoer. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Al dat geouwehoer over 'n bond enzo, daar luis je je eige d'r mee in. Want met kletse bereik je geen bal, da's voor de heren 'n zacht eitje. (Jan Mens: De gouden Real. 1940)
• Of dacht u soms dat het geouwehoer in de kranten waar was? (Columbus: litterair maandblad. 1945)
• Hij voelde dat hij een idiote toespraak ging houden, maar alles was beter dan te luisteren naar dit soort geouwehoer, dat hij al jaren had gehoord. ... (Willem Frederik Hermans: Ik heb altijd gelijk. 1951)
• Geen strozakken meer, geen geouwehoer over politiek met mensen die je nooit zult kunnen volgen …. (Gerrit Kouwenaar: Ik was geen soldaat. 1951)
• Er is niets tegen geoudehoer, zolang er maar Gods zegen op rust, dat is wat ik altijd zeg. (Gerard Reve: Op weg naar het einde. 1963)
• Ik heb maar een paar minuten want ik moet naar een of ander geouwehoer met de hele staf. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• Geen geouwehoer nu. We gaan spelen! (Heere Heeresma: Geef die mok eens door, Jet! 1968)
• En zo ging het geouwehoer maar door, achter die jonge vrouw haar rug om. (Haring Arie: Tweede Boek, 1969)
• ... dat slappe geouwehoer over openheid en duidelijkheid in de politiek. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970)
• Dat geouwehoer van die nonnen! (Miep Diekmann: De dagen van Olim. 1971)
• Aan dat geouwehoer heb ik niets, overlegde hij bij zichzelf. (Hans Plomp: Brigadier Snuf rookt stuff. 1972)
• Hou nou eens op met je geouwehoer. (Simon Carmiggelt: De avond valt. 1980)
• En nou geen geouwehoer meer.... (Hans Koekoek: Liefzijn toegestaan. 1982)
• Voor geouwehoer kon je bij een ziekenhuis terecht, maar niet voor overleven. (Helga Ruebsamen: Op Scheveningen. 1988)
• … ik kan me zo verbazen over de domheid van mensen en dat stomme geouwehoer van ze … (Maarten ’t Hart: Onder de korenmaat. 1991)
• Ik werd gek van het geouwehoer van al die zelfgebreeën watjes. (Robert Long & Cees van der Pluym: Beste Robert. Waarde Cees. 1998)
Gepubliceerd op 10-07-2020
geouwehoer
betekenis & definitie