Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-03-2020

geen bal

betekenis & definitie

(17e eeuw) (inf.) niets; geen zier. Deze uitdrukking werd al in de Middeleeuwen gebruikt (toen: niet een bal). Tegenwoordig vnl. studententaal. Bal slaat hier op testikel. Syn.: geen aap*; geen biet*; geen blaas*; geen bliksem*; geen deuk*; geen drol*; geen flap*; geen fluit*; geen fok* enz.

• Laat ik nou is een blikoogie naar het vuur kijke. Zie je wel, dat is nou weer knudde. Als ik er niet aan te pas kwam, zag het er weer beroerd uit en kwam er geen bal van de soep terecht. (Fr. Van de Vrande: Grensleven. 1936)
• Klets jij nou maar niet mee over atletiek. Daar weet je geen bal van af. (Vincent Mahieu: Tjies. 1955)
• Maar ik zeg je nog eens, dat je er geen bal van snapt.... (Wolbert Meijer: De horizon wordt wijder. 1957)
• Er wordt nogal hoog opgegeven over Vught, maar laten we even vaststellen dat daar buiten La Bastille ook geen bal te doen is. (Hitweek, 18/03/1966)
• Ze snappen er geen bal van. (Arie B. Hiddema: Dag heer. 1970)
• Ik begrijp er geen bal van. (Godfried Bomans: Pa Pinkelman in de politiek. 1976)
• Het heeft geen bal met elkaar te maken. (J.J. Voskuil: Het Bureau 2. Vuile handen. 1996)
• Geen bal op tv. Geen kloten te doen. (Tom Lanoye: Het derde huwelijk. 2006)