(19e eeuw) (inf.) niet eens.
• Kijk, nou houdt ze 'r lipjes stijf op elkaar . . . nou geeft ze geen-eens antwoord... (Herman Heijermans in De Jonge Gids. 1899)
• Ze hebben me gefopt - het is heelemaal geen zusje - geeneens haar heeft 't en geen tanden en 't is heelemaal rood en 't kan enkel maar schreeuwen en boos zijn - en 't is veel te klein om mee te spelen. (Lina Tervooren: Het verloren zusje. 1928)
• En de goeierd had geeneens in de gaten, dat dat vijf woorden zijn en geen drie. (Het volk, 23/11/1931)
• ‘Ja,’ stemde Dobs toe, zuchtte nog na: ‘En nou weten we geeneens, wie het gewonnnen heeft.’ (Anna Hers: Het beugeljong. 1938)
• Gut, nou svjn se al getrouwd en ie liet-er nog geeneens een soen gegeve..(De waarheid, 23/12/1947)
• Die loodvrije wagentjes halen geeneens geen 130! (NRC Handelsblad, 31/10/1984)
• Maar wisten jullie dat je als gewoon Kantoorpersoneel bij de RABO-Bank geeneens op de buroos mag poepen? (Kees van Kooten en Wim de Bie: Het groot bescheurboek. 1986)
• (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoordenboek. 1989)
• Er werd gelachen. 'Dat weet-ie geeneens! (Yvonne Keuls: Koningin van de nacht. 2013)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk