Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

boel

betekenis & definitie

1) (14e eeuw, vero.) overspelige man of vrouw.

• Zij woont met een moeder, die een slet is; een van wier vele boelen haar indertijd heeft bedreigd, terwijl de moeder even uit was; zij is ordentelijk van natuur, leeft in een gestadige vrees voor den man, bezit een ervaring, welke enkel teleurstelling is geweest... (De Gids. 1909. Deel 2)
• Gij wéet, dat zij hem, onschuldig, aanklaagde! Gij wéet, dat hij niet haar boel was! (Louis Couperus: Schimmen van schoonheid. 1912)
• Intusschen is de allesbehalve zieke vrouw opgestaan, en in de vaste overtuiging, dat haar man voor minstens drie dagen van de baan is, zoekt zij den priester op, die reeds sinds lang haar boel is. (J. te Winkel: De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 2: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde van Middeleeuwen en Rederijkerstijd. 1922)

2) (1975) (inf.) veel: "een boel beter"; in de uitdrukking "een beetje boel": niet te veel.
Een beetje boel dronken . . . (Ger Verrips: Een vrouw alleen. 1975)
• 'Dag meneer Koot', drukt zij mij de hand, ik ben Carla Vrijetijdliefstintrui, maar u bent wel een beetje boel aan de late kant. (Kees van Kooten: Veertig. 1982)
• Diep in haar hart moest Marjorie toegeven dat het wel een beetje boel teddybeer mocht zijn, als er maar niet buiten de deur geknuffeld ging worden. (Loes den Hollander: Loslaten. 2015)
• Een beetje boel geil duwde Eva hem van zich af en ging zitten om Lucien van zijn kleren te ontdoen, die hij nog allemaal aan had. (Renée Olsthoorn: De Franse slag. 2017)
• We zullen niet vergeten een beetje boel van het leven te genieten want ja, het duurt maar kort. (lezersbrief in ZIN, 22/08/2018)

3) (2006) (Oostende, euf.) baarmoeder en eierstokken. Syn.: kippenhok*.

• z'is hail heur boel uuthoald: baarmoeder en eierstokken werden bij haar weggehaakt; ook: z'is hail heur kiekekot kwiet. (Roland Desnerck: Oostends woordenboek. 4e druk 2006)